Schulinck Nieuwsbrief jurisprudentie WWB 2009/14
Vzr. Rechtbank Haarlem 20-05-2009, LJN BI6900
In deze uitspraak liggen vier besluiten ter beoordeling aan de voorzieningenrechter. In deze noot ga ik alleen in op de eerste twee besluiten van de uitspraak. Die besluiten hebben betrekking op de arbeidsinschakeling van de alleenstaande ouder in kwestie. Artikel 9a WWB speelt een rol bij het oordeel van de voorzieningenrechter. Dat artikel is per 1 januari 2009 in werking getreden en wil ik daarom kort bespreken. Ook besteed ik aandacht aan de Wet investering in jongeren die op 1 oktober 2009 in werking treedt. Die wet kent, net als de WWB een uitzonderingsbepaling in verband met scholing of opleiding voor de alleenstaande ouder met de volledige zorg voor een tot zijn last komend kind jonger dan vijf jaar (hierna: alleenstaande ouder).
In de onderhavige zaak gaat het om het volgende.
Besluit 1
Na een periode van volledige ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9 WWB heeft het college na onderzoek die plicht van toepassing verklaard op belanghebbende per 1 oktober 2008. Belanghebbende is het niet eens met dit besluit en tekent daartegen bezwaar aan op 12 november 2008. Daarin wordt aangevoerd dat zij op grond van de regelgeving recht heeft op een ontheffing van artikel 9 lid 1 onderdeel a WWB op grond van artikel 9a WWB. Wel is zij bereid om zich voor 20 uur per week beschikbaar te stellen maar niet meer dan dat omdat zij haar kind zelf wil opvoeden. Opgemerkt wordt dat artikel 9a WWB eerst per 1 januari 2009 van toepassing is.
Opvallend is dat de voorzieningenrechter de gronden die worden aangevoerd overneemt in het oordeel. Dat blijkt expliciet uit de overwegingen bij besluit 2: “De voorzieningenrechter stelt vast dat het bestreden besluit waarbij verweerder het bezwaar van verzoekster tegen het besluit om de arbeidsverplichtingen onverkort van toepassing te verklaren dateert van 14 april 2009”. Hoewel de beslissing op bezwaar is genomen op 14 april 2009 komt mij het oordeel van de voorzieningenrechter vreemd voor omdat het bestreden primaire besluit betrekking heeft op 2008. Met het oordeel van de voorzieningenrechter wordt feitelijk terugwerkende kracht toegekend aan artikel 9a WWB. Immers, dat artikel is pas op 1 januari 2009 in werking getreden en de toetsing in bezwaar geschiedt met kennis ex nunc ten aanzien van situatie ex tunc. De voorzieningenrechter oordeelt in deze zaak echter dat ook de situatie ex nunc in bezwaar moet worden bekeken, dat is onjuist.
Het oordeel verbaast mij temeer omdat vóór 1 januari 2009 artikel 9 lid 2 WWB derde volzin bepaalt dat bij de beoordeling van een tijdelijke (gedeeltelijke) ontheffing van artikel 9 lid 1 WWB het college -als het gaat om een alleenstaande ouder- in het bijzonder een afweging moet maken tussen het belang van arbeidsinschakeling en de invulling die de ouder wenst te geven aan de zorgplicht. Uit TK 2002-2003, 28 870, nr. 75 blijkt dat de invulling van de zorgplicht bij kinderen jonger dan vijf jaar zwaar moet wegen.
Belanghebbende geeft (ook) aan voor maximaal 20 uur per week beschikbaar te zijn in verband met de verzorging voor haar kind. Ook staat vast dat belanghebbende sinds 9 maart 2009 niet meer bij haar moeder woont en geen kinderopvang meer heeft. Het college geeft ter zitting slechts aan “dat de wensen van de belanghebbende in dit verband niet doorslaggevend zijn”. Het had mijns inziens op de weg van de voorzieningenrechter gelegen te oordelen dat bij het besluit om de geldende arbeidsverplichtingen van toepassing te verklaren geen sprake is geweest van een zorgvuldige afweging als bedoeld in artikel 9 lid 2 derde volzin WWB.
Besluit 2
Belanghebbende doet op 22 januari 2009 een verzoek om met behoud van uitkering een opleiding managementassistente te mogen volgen bij de Schoevers Academie. Belanghebbende verzoekt het college tevens de kosten van die opleiding te betalen. Het college wijst de verzoeken af en stelt zich daarbij op het standpunt dat een soortgelijke goedkopere opleiding beschikbaar is die recht geeft op studiefinanciering.
Omdat belanghebbende feitelijk (met eigen middelen) is begonnen met de door haar gewenste opleiding is de vraag of haar de toestemming kan worden onthouden om de opleiding met behoud van uitkering te volgen niet (volledig) beantwoord volgens de voorzieningenrechter. Immers, de noodzaak van een dergelijke opleiding die, volgens de voorzieningenrechter niet sec mag afhangen van de hoogte van de kosten, wordt niet bestreden door het college. De voorzieningenrechter oordeelt dat het bestreden besluit daarom onvoldoende is gemotiveerd en draagt het college op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
Omdat het verzoek dateert van ná 1 januari 2009 had het mogelijk op de weg van het college gelegen belanghebbende te informeren over de mogelijkheden van artikel 9a WWB. Omdat de voorzieningenrechter dat artikel in de uitspraak betrekt in zijn oordeel en het ook gaat over de scholingsplicht van alleenstaande ouders ga ik daar hierna op in.
Allereerst geldt per 1 januari 2009 dat de alleenstaande ouder op verzoek recht heeft op de ontheffing van de verplichtingen op grond van artikel 9 lid 1 onderdeel a WWB. Uit de woorden “op verzoek” kan worden geconcludeerd dat het initiatief daartoe bij de alleenstaande ouder ligt.
Hoewel de alleenstaande ouder is ontheven van ‘het naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden’ blijven van rechtswege de verplichtingen op grond van artikel 9 lid 1 onder b WWB onverkort van kracht. Artikel 9a WWB stelt echter wel eisen aan de invulling van die verplichtingen door het college. Als er recht bestaat op de bedoelde ontheffing en de alleenstaande ouder geen startkwalificatie heeft als bedoeld in artikel 6 WWB dan moet het college tenminste een aanbod doen voor scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert (artikel 9a lid 8 WWB). Uit het woord “tenminste” maak ik op dat het gaat om een minimale eis die gesteld wordt aan dat aanbod, het mag dus ook meer zijn.
Beschikt de alleenstaande ouder aan wie ontheffing is verleend over die startkwalificatie, dan vult het college op verzoek de voorziening in met een opleiding, als bedoeld in artikel 7.2.2. lid 2 onder a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert (artikel 9a lid 9 WWB). Ook artikel 9a lid 9 WWB spreekt over “op verzoek”.
Als het college van oordeel is dat een scholing of opleiding bedoeld in artikel 9a lid 8 of 9 WWB de krachten of bekwaamheden van de alleenstaande ouder te boven gaat zal het college een ander aanbod moeten doen. Gedurende maximaal zes jaar heeft de alleenstaande ouder immers recht op de ontheffing. Die maximale duur zou ik willen bestempelen als kwaliteitsjaren in verband met duurzame arbeidsinschakeling voor alleenstaande ouders.
Veel alleenstaande ouders zijn jonger dan 27 jaar en vallen straks onder de WIJ. Net als in de WWB kent die wet een uitzonderingsbepaling in verband met scholing of opleiding voor hen.
Wet investeren in jongeren (hierna: WIJ)
Per 1 oktober 2009 treedt de WIJ in werking. Net als in de WWB zijn de alleenstaande ouders een speciale groep in de WIJ. Artikel 17 lid 4 WIJ bepaalt dat het college desgevraagd aan een jongere die alleenstaande ouder is een werkleeraanbod doet dat gericht is op scholing of een opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert. Dit artikel spreekt over “desgevraagd”, artikel 9a en artikel 9a lid 9 WWB spreken over “op verzoek”. In alle gevallen lijkt het initiatief dus bij de alleenstaande ouder te liggen.
Ik lees in de betreffende wetten een verschil in het voorgeschreven niveau waar de scholing of opleiding aan moet voldoen. Artikel 9a WWB stelt twee eisen (zie artikel 9a lid 8 en lid 9 WWB). Artikel 17 lid 4 WIJ bepaalt ‘slechts’ dat het desgevraagd scholing of opleiding moet zijn die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert. Betekent dit dat het college beperkter invulling kan geven aan het (scholings)niveau van het werkleeraanbod voor alleenstaande ouder tot 27 jaar? Dat lijkt mij niet, zeker in geval de alleenstaande ouder een concreet verzoek doet voor een bepaalde scholing of opleiding, zoals in de onderhavige zaak het geval is. De WIJ eist (ook) maatwerk van het college bij het aanbieden van dat werkleeraanbod.
Artikel 14 WIJ bepaalt dat het college in de rapportage vastlegt wat de wensen van de jongere zijn en hoe die wensen zijn betrokken bij de vaststelling van aard, omvang en plaats van het werkleeraanbod.
Artikel 17 lid 1 WIJ bepaalt dat het college het werkleeraanbod afstemt op de omstandigheden, krachten en bekwaamheden van de jongere. Ook bepaalt artikel 17 lid 1 WIJ dat het college de jongere daarbij in de gelegenheid stelt om schriftelijk of mondeling zijn wensen over het werkleeraanbod kenbaar te maken.
Uit het besluit als bedoeld in artikel 18 WIJ moet de toepassing van de genoemde artikelen blijken.
Als laatste valt nog op dat -in tegenstelling tot de WWB- artikel 4 WIJ niet bepaalt dat voor de toepassing van artikel 17 lid 4 WIJ onder een kind tevens wordt verstaan het in Nederland woonachtige pleegkind (vergelijk artikel 4 onder d WWB).
©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies