Schulinck Nieuwsbrief jurisprudentie Wmo 2010/22
CRvB 22-09-2010, LJN BO0336 Wmo
Annotatie door Ingeborg Lunenburg
In deze uitspraak geeft de CRvB nogmaals een korte cursus “doelgroep van de compensatieplicht” en de gevolgen van het inroepen van bepalingen in de Wmo-verordening. In deze noot ga ik in op het toetsingskader van de Wmo. Daarbij betrek ik de overwegingen van de CRvB in de onderhavige zaak en andere jurisprudentie die onder Wmo tot stand is gekomen.
Wat speelt er in deze zaak?
Belanghebbende woont met zijn echtgenote in een – aan zijn beperkingen – aangepaste woning. Hij dient een aanvraag in voor een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten, alsmede een vergoeding voor kleine woonvoorzieningen in de nieuwe woning. De aanvraag is het gevolg van een conflict tussen de buurman en de echtgenote van belanghebbende. Zij ontwikkelde daardoor klachten van psychosomatische aard en ook namen haar epileptische aanvallen toe.
De betreffende ambtenaar gaat op huisbezoek in de nieuwe woning en constateert dat belanghebbende beperkingen ondervindt in het normale gebruik van deze woning, maar niet in de oude woning. Daarom is er – volgens het college – sprake van een aanvraag om voorzieningen die een direct gevolg is van een niet noodzakelijke verhuizing. In bezwaar en beroep komen de klachten van de echtgenote die – uiteindelijk de reden vormden van de verhuizing – ook ter sprake. Het college stelt zich op het standpunt dat die klachten geen reden zijn om de aanvraag toe te kennen. Omgevingsfactoren – zoals een conflict met de buurman – vallen buiten de in de toelichting van de betreffende verordeningsbepaling genoemde ‘voorwaarden’. Daarin staat dat de verhuiskostenvergoeding alleen is bedoeld voor situaties waarin de ondervonden beperkingen in de woning in direct oorzakelijk verband staan met de bouwkundige of woontechnische aspecten van de woning. Daarnaast stelt het college dat belanghebbende is verhuisd voordat het een beslissing heeft kunnen nemen op de aanvraag en ziet het eveneens geen aanleiding de hardheidsclausule toe te passen.
De rechtbank gaat mee in de grondslagen van het besluit en stelt (ook) vast dat belanghebbende is verhuisd naar een ongeschikte woning en tevens dat niet is gebleken dat hij tijdig met het college heeft overlegd om een acceptabele oplossing te vinden. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Belanghebbende stelt hoger beroep in tegen de uitspraak van de rechtbank.
Als eerste ga ik in op de doelgroep van de compensatie en daarna op het toetsingskader voor de uitvoering daarvan.
Doelgroep compensatieplicht
De CRvB wijst in de onderhavige zaak op zijn uitspraak CRvB 29-04-2009, nrs. 08/2290 Wmo e.a., in het bijzonder de rechtsoverwegingen 5.1.1. tot en met 5.1.5 (zie ook de noot van mr. Sanne Bohnen in NB-JP Wmo 2009/13). Kort gezegd volgt uit die uitspraak dat de wetgever de doelgroep van de compensatieplicht uitdrukkelijk ruimer heeft omschreven dan het begrip gehandicapte in de zin van de WVG. De belanghebbende in die zaak ontkent uitdrukkelijk in hoger beroep dat hij is verhuisd als gevolg van problemen met de buren. Uit die uitspraak blijkt eveneens dat beperkingen in de zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie door een psychosociaal probleem (zoals een burenruzie), zou kunnen leiden tot het verstrekken van een voorziening. Immers, degene met een psychosociaal probleem valt onder de doelgroep van de compensatieplicht.
In de onderhavige zaak oordeelt de CRvB dan ook dat de bepaling van de Wmo-verordening waarin de doelgroep voor een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten wordt ingeperkt tot degenen die als gevolg van ziekte of gebrek beperkingen ondervinden, in strijd is met de Wmo. Daaruit volgt eveneens dat de bepaling van de Wmo-verordening waarin staat dat een aanvraag voor een woonvoorziening wordt geweigerd als de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond, eveneens in strijd is met de Wmo. Immers kan een dergelijke bepaling juist leiden tot weigering van een woonvoorziening als de noodzaak tot het treffen van een woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing, waartoe op grond van een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem aanleiding bestaat.
Uit mijn werkpraktijk blijkt dat psychosociale problematiek bij de uitvoering van de compensatieplicht vaak tot hoofdbrekens leidt. Aanvragen als gevolg van burenruzie (zoals in de onderhavige zaak aan de orde is) of geconfronteerd zijn met een overval en zich daardoor niet meer veilig voelen, zijn vaak reden voor een aanvraag om een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten.
Bij mij is weinig jurisprudentie bekend die voldoende aanknopingspunten biedt voor het afhandelen van een dergelijke aanvraag. Wel staat vast dat het hanteren van een onjuist toetsingskader voor de Wmo een van de meest voorkomende oorzaken is waarop het besluit in de rechtsgang sneuvelt. Ondervindt iemand geobjectiveerde beperkingen in de op in artikel 4 lid 1 Wmo genoemde resultaatgebieden, dan moet het college compenseren. Ook mensen die daarin beperkingen ondervinden vanwege een psychosociaal probleem kunnen aanspraak maken op een voorziening (artikel 4 lid 1 aanhef Wmo).
Daarbij is het in beginsel niet van belang of lichamelijke klachten al dan niet medisch geobjectiveerd kunnen worden. Het gaat er om dat de beperkingen in de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie geobjectiveerd kunnen worden (CRvB 26-11-2009, nr. 09/5702 Wmo-VV, met noot van mr. Hans van Rooij in NB-JP Wmo 2009/25). Maar wat is een psychosociaal probleem? Die vraag is niet eenvoudig te beantwoorden omdat psychosociale problematiek een containerbegrip is. Het zijn in ieder geval iemands problemen in zijn relatie met anderen, met zijn sociale omgeving (TK 2004-2005, 30 131, nr. 3, p. 29).
Toetsingskader psychosociaal probleem
In de onderhavige zaak en uit CRvB 29-04-2009, nrs. 08/2290 Wmo e.a. blijkt wie onder de doelgroep valt van de compensatieplicht. Ik noem nog een uitspraak waarin specifiek de psychosociale problematiek van de aanvrager(s) een rol speelde bij het oordeel. In Rechtbank Zutphen 15-12-2008, nr. 07/2003 Wmo oordeelt de rechtbank over de afwijzing van een aanvraag om overname van een verstrekte bruikleenauto en bijbehorende vervoerskostenvergoeding. Het college stelt dat deelname aan het collectief vervoer medisch gezien mogelijk is en dat belanghebbende dus niet in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening in natura. Belanghebbende geeft nadrukkelijk aan dat hij (en zijn echtgenote) het als een inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer ervaren dat zij tijdens het reizen frequent worden geconfronteerd met de gevolgen van hun incontinentieproblemen in het bijzijn van medereizigers. De rechtbank oordeelt dat het college met slechts de stelling dat het medisch gezien mogelijk is van het collectief vervoer gebruik te maken te restrictief is. Er is ten onrechte geen rekening gehouden met de bestaande psychosociale problemen. Uit de uitspraak blijkt dat in het sociaal-medisch advies staat dat voor de incontinentieproblematiek mogelijkheden bestaan dit te beïnvloeden in de vorm van medicatie en door het gebruik van hulpmiddelen. Op zichzelf genomen neemt dat de psychosociale problematiek niet weg. Maar een instandhouding van het besluit heeft mijns inziens meer kans van slagen als het college onder verwijzing naar de WVG-jurisprudentie (CRvB 11-10-2000, nr. 99/5404 WVG) motiveert dat – ondanks de geconstateerde psychosociale problematiek – het genomen besluit toch kan gelden als compensatie.
Toetsingskader geen rechtstreeks oorzakelijk verband
Hoewel de CRvB in de onderhavige zaak niet toekomt aan dit toetsingskader, ga ik daar wel kort op in. Het college stelt bij de afwijzing namelijk wel dat omgevingsfactoren – zoals een conflict met een buurman – niet in rechtstreeks oorzakelijk verband staan met de bouwkundige en woontechnische aspecten van de woning, en daarom worden geweigerd. Ik noem twee uitspraken waarin dit kader door het college is gehanteerd en wel is betrokken bij het oordeel van de rechtbank.
- In Rechtbank Arnhem 19-05-2009, nr. AWB 08/4505 oordeelt de rechtbank over de afwijzing van een aanvraag om een woonvoorziening (raamfolie). Het college baseert de afwijzing op het feit dat de beperkingen die belanghebbende ondervindt in het normale gebruik van de woning niet in direct oorzakelijk verband staan met bouwkundige en woontechnische aspecten van de woning. De rechtbank oordeelt dat het aanwezig zijn in de woning valt onder het voeren van een huishouden en dat de bepaling een te beperkte opvatting is van het compensatiebeginsel.
- In Rechtbank Amsterdam 17-03-2009, nr. AWB 08/1051 Wmo oordeelt de rechtbank over de afwijzing van een aanvraag om isolatie van de slaapkamer. Belanghebbende lijdt – volgens de huisarts – aan een ernstige slaapstoornis veroorzaakt door omgevingslawaai. Het college stelt zich op het standpunt dat er geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de ondervonden beperkingen en de bouwtechnische kenmerken van de woning. De rechtbank oordeelt allereerst dat het onderzoek naar de beperkingen onvolledig is en dat de motivatie van het besluit een ongeoorloofde inperking is van artikel 4 Wmo.
Terug naar de onderhavige zaak. De CRvB merkt nog op dat er geen aanleiding bestaat om op voorhand aan te nemen dat de afwijzing van de aanvraag van belanghebbende – als het vereiste toetsingskader zou worden gehanteerd – kan worden gedragen door de overige gronden die aan die afwijzing ten grondslag zijn gelegd. Ik leid hieruit voorzichtig af dat de CRvB ook doelt op het toetsingskader “geen rechtstreeks oorzakelijk verband”.
Tot slot nog het volgende over deze zaak
Als eerste overweegt de CRvB dat het met de rechtbank vaststelt dat het college bij de beoordeling van de aanvraag van belanghebbende uitdrukkelijk niet de situatie heeft betrokken dat het treffen van een woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing, waartoe op grond van een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem aanleiding bestaat. Hoewel ik de uitspraak van de rechtbank niet ken neem ik in het algemeen aan als de rechtbank – net als de CRvB in deze zaak – een onjuist toetsingskader constateert het beroep gegrond wordt verklaard. Ik ben daarom benieuwd waarom de rechtbank – volgens de CRvB – kort gezegd vaststelt dat niet het juiste toetsingskader is gehanteerd maar het beroep toch ongegrond verklaart.
Daarnaast is het – naar ik begrijp – de echtgenote van belanghebbende die geobjectiveerde beperkingen ondervindt als gevolg van de conflicten met de buurman. Omdat zijn echtgenote de oude woning heeft verlaten, zag belanghebbende zich uiteraard genoodzaakt mee te verhuizen. Ik vraag me af of de echtgenote niet de aanvraag om verhuiskosten in had moeten dienen. Een logisch gevolg van die toekenning zou het – op aanvraag – toekennen van de kleine woningaanpassingen aan belanghebbende zijn. Ik neem daarbij aan dat hij geen geobjectiveerde beperkingen ondervond door de burenruzie. Strikt genomen verhuist hij dan van een adequate woning naar een niet-adequate woning, maar daarvoor heeft hij een belangrijke reden, namelijk samenwoning met zijn echtgenote.
©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies