Scholing voor open inschrijving
De Studiedag Wmo Begeleiding met juridische en menselijke maat loopt goed. De eerste studiedag op 6 juni heeft al voldoende deelnemers. Deze studiedag wordt verzorgd in samenwerking met mr. Erik Klein Egelink, rechter en vice president bij de rechtbank Arnhem. De voorbereidingen zijn in volle gang! Schrijf je in…
De cursus Het resultaat is compensatie staat gepland op 7 mei. Deze cursus is extra interessant omdat de Centrale Raad een aantal belangrijke uitspraken heeft gedaan. Zie mijn weblog van 26 februari, 4 maart en 11 maart. Zie ook onder Wmo-jurisprudentie in dit weblog. Schrijf je in…
De studiemiddag Algemeen gebruikelijk voor de persoon van de aanvrager staat gepland op 10 mei. Dit is een onderwerp waar je echt een hele middag over kunt praten. Wanneer is een voorziening algemeen gebruikelijk? Voorzienbaar, in en buiten rechte afdwingbaar, de eerste verhuizing, etc. Wanneer speelt het inkomen een rol? Schrijf je in…
Advisering
Op 5 juni verzorg ik de cursus Advisering in Wmo zaken. De cursus geeft antwoord op de vraag hoe een besluit tot stand moet komen bij gebruikmaking van een deskundigenadvies. Uit de jurisprudentie blijkt met regelmaat dat het besluit wordt vernietigd en het (hoger) beroep gegrond verklaard, omdat het bestuursorgaan zich niet kon vergewissen (vergewisplicht) dat het deskundigenadvies zorgvuldig tot stand kwam of het besluit anderszins niet zorgvuldig is voorbereid. Dat heeft voornamelijk te maken met de vraagstelling en de conclusies die worden getrokken uit dat advies.
Wetsvoorstel Aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving
Op 21 maart is het wetsvoorstel aangeboden aan de Tweede Kamer. Minister Kamp en Staatssecretaris De Krom spraken al lang ferme taal over de aanscherping en handhaving van fraudemaatregelen om het onrechtmatig gebruik van de sociale zekerheid tegen te gaan. Het wetsvoorstel wijzigt niet alleen de WWB maar ook de WW, ZW, WIA, WAO, Wajong, ANW, AOW, IOAZ en IOAW.
In de WWB wordt het terugvorderen van bijstand ook weer een verplichting als het gaat om het schenden van de inlichtingenplicht. Het college is in die gevallen in beginsel ook verplicht een bestuurlijke boete op te leggen waarmee het sanctioneren niet meer afhankelijk is van de vraag of er recht op bijstand bestaat. Ook bij het schenden van de inlichtingenplicht zonder gevolgen kan het college een gemaximeerde boete opleggen. In die gevallen bestaat de bevoegdheid een waarschuwing te geven.
De recidivetermijn wordt bij wet bepaald op vijf jaar. Schenden van de inlichtingenplicht binnen die termijn leidt tot verhoging van de boete van maximaal 150% van het behaalde voordeel (netto benadelingsbedrag). Heeft iemand gefraudeerd dan kan hij niet worden uitgesloten van het recht op bijstand, maar de beslagvrije voet kan wel voor een periode van drie maanden buiten werking worden gesteld.
Naast de maatregelen van dit wetsvoorstel zijn al meerdere zaken in gang gezet, zoals:
- het uitwisselen van gegevens tussen organisaties via bestandskoppelingen (UWV, Belastingdienst, kadaster, gemeente en DUO)
- het aanscherpen van regels rondom huisbezoeken (wetsvoorstel huisbezoeken)
- een scherper arbeids- en re-integratieverplichtingenbeleid (zie programmarapportages IWI ‘iedereen aan de slag’ en‘naleven van verplichtingen’)
De gevolgen voor de (beleids)uitvoering van dit wetsvoorstel worden toegevoegd aan het Actualiteitencollege WWB. In een volgend blog meer over dit wetsvoorstel.
Jurisprudentie WWB
Er worden nogal wat besluiten bekend gemaakt in Nederland. Het op juiste wijze bekend maken daarvan is van groot belang omdat anders de bezwaartermijn geen aanvang kan nemen en het besluit niet in rechte kan worden aangenomen.In het algemeen draagt de verzender het risico van het op voorgeschreven wijze bekend maken. Uit de jurisprudentie blijkt dat het niet hebben ontvangen van (belastende) besluiten nogal eens tot geschillen te leiden. Zo ook in CRvB 13-03-2012, BV9400 WWB-T.
De bijstandsuitkering van belanghebbende is ingetrokken op de grond dat zij niet meer woonachtig is in de gemeente. Verder is besloten dat de ten onrechte verstrekte bijstand van 14 maanden wordt teruggevorderd (besluit van 14 april 2005). Belanghebbende komt per faxbericht van 23 november 2009 in bezwaar tegen dat besluit. Aangevoerd wordt dat zij pas op 18 november 2009 kennis heeft kunnen nemen van het besluit nadat de gerechtsdeurwaarder een kopie aan haar gemachtigde heeft gestuurd. Het bezwaarschrift wordt niet ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De Centrale Raad schetst het beoordelingskader:
- Als de geadresseerde stelt dat hij een niet-aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, dan is het in beginsel aan het college om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen.
- De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres.
- In eerste instantie kan het bestuursorgaan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat:
- het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum; en
- dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie; en
- er mag niet gebleken zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken. Opgemerkt wordt dat het is aan te bevelen in het GBA te controleren op welk adres belanghebbende staat ingeschreven. Mogelijk is een adreswijziging wel doorgegeven aan de afdeling burgerzaken maar niet aan de Sociale Dienst.
- Maakt het college de verzending van het besluit aannemelijk, dan ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde dit vermoeden te ontzenuwen.
- Hiertoe is niet vereist dat de geadresseerde aannemelijk maakt dat het besluit niet op zijn adres is ontvangen. Voldoende is dat op grond van hetgeen hij aanvoert de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
- Slaagt de betrokkene daarin, dan zal het college nader bewijs moeten leveren ten aanzien van de ontvangst van het besluit.
In de onderhavige zaak is niet in geschil dat belanghebbende ten tijde van het geding ingeschreven stond op het adres dat is vermeld op het besluit. Het college heeft echter niet aannemelijk kunnen maken aan de hand van een verzendregister of op andere wijze dat het besluit is verzonden.
Het college stelt zich echter op het standpunt dat belanghebbende door middel van een ander besluit en een brief in kennis is gesteld van de schulden die zij heeft. De Centrale Raad oordeelt dat dit standpunt geen doel treft. Het door het college aangehaalde besluit en een brief kunnen niet gelden als bekendmaking van het besluit van 14 april 2005. Bovendien wordt in dat besluit en de brief de besluitdatum van 14 april 2005 helemaal niet genoemd. Verder bestaat geen grond voor het oordeel dat belanghebbende handelingen heeft verricht of bij het college om informatie heeft gevraagd waaruit moet worden afgeleid dat zij het besluit in kwestie eerder dan zij stelt moet hebben ontvangen of ingezien. Ook van het verzoek om schuldhulpverlening waarbij (andere) terugvorderingsbesluiten van de gemeente zijn besproken kan niet worden gesteld dat belanghebbende bekend was met het besluit van 14 april 2005. Al was het alleen al omdat de bedragen niet overeenkomen met de in het besluit van 14 april 2005 genoemde bedragen.
De Centrale Raad oordeelt dat het bedoelde besluit niet in rechte kan worden aangenomen en dat de bezwaartermijn daarom niet is aangevangen. Belanghebbende kon niet eerder dan 18 november 2009 kennis hebben van het besluit. Dit betekent dat het college het bezwaarschrift ten onrechte niet ontvankelijk heeft verklaard. De Centrale Raad kan niet zelf voorzien in de zaak omdat het college geen inhoudelijk oordeel heeft gegeven op het bezwaarschrift. Ook de partijen hebben ter zitting om een tussenuitspraak gevraagd.
Langere tijd problemen met de postbezorging
Is echter al sinds langere tijd sprake van problemen met de postbezorging op diens adres, dan kan het belanghebbende worden verweten als hij nalatig is gebleven tijdig adequate maatregelen te treffen om die problemen op te lossen. Het in een brievenbus deponeren van een besluit door het college kan voor de toepassing van artikel 3:41 Awb worden vergeleken met een niet-aangetekende verzending per post (zie CRvB 30-08-2011, BR7001 WWB).
Aangetekend versturen
Bij het verzenden van aangetekende stukken ligt het iets anders. Het college moet in voorkomende gevallen beoordelen of het besluit door TNT Post op regelmatige wijze aan het adres van belanghebbende wordt aangeboden. Treft TNT Post de belanghebbende niet thuis aan, dan laat het een afhaalbericht achter of probeert het poststuk op een later moment nog eens aan te bieden. Ook daarvan wordt een bericht achtergelaten. Het (uiteindelijk) niet ophalen van TNT Post komt voor rekening van de belanghebbende (zie bijvoorbeeld CRvB 20-12-2011, BU9183 WWB).
Jurisprudentie Wmo
In CRvB 21-03-2012, BV9433 Wmo oordeelt de Centrale Raad over de weigering van een vervoersvoorziening in de vorm van een taxivergoeding.
Het college weigert de aanvraag en handhaaft dat besluit in bezwaar. Daaraan ligt ten grondslag dat belanghebbende een leefvervoersvoorziening heeft op grond van de WIA. Het college legt artikel 2 Wmo ten grondslag aan het besluit. De Centrale Raad oordeelt dat op grond van artikel 2 Wmo geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning bestaat als op grond van een andere wettelijke regeling een aanspraak bestaat op een voorziening. De leefvervoersvoorziening op grond van artikel 35 lid 3 Wet WIA heeft betrekking op eenzelfde vervoersfunctie en geldt daarom als voorliggende voorziening. De hardheidsclausule van de Wmo-verordening kan niet leiden tot een ander oordeel omdat toepassing daarvan leidt tot een doorkruising van artikel 2 Wmo.
De keuze van de regelgever om de bevoegdheid te verlenen aan het UWV om naast een werkvervoersvoorziening ook een leefvervoersvoorziening toe te kennen, is met name gelegen in de zogenaamde één loketgedachte. Voorkomen wordt hiermee dat iemand zich zowel tot het UWV als de gemeente moet wenden. Dat is te vinden in de nota van toelichting op artikel 6 van het Reïntegratiebesluit van 2 december 2005 (Stb. 2005, 622). Daaruit leidt de Centrale Raad af dat ook bij een op grond van artikel 35 lid 3 Wet WIA toe te kennen vergoeding voor het leefvervoer de criteria die gelden voor vervoersvoorzieningen in het kader van de Wmo zoveel mogelijk van (overeenkomstige) toepassing zijn. Daarmee ligt het in gevallen als het voorliggende op de weg van de betrokkene om tegen een besluit van het UWV bezwaar te maken en vervolgens beroep in te stellen, als hij van mening is dat de door het UWV toegekende vergoeding voor het leefvervoer geen toereikende voorziening is.
Zie CRvB 31-03-2012, BV9431 WIA-T waarin belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld tegen het besluit van het UWV.
Het UWV heeft het toegekende normbedrag verlaagd. Het UWV heeft geen duidelijkheid kunnen bieden over het aantal kilometers dat belanghebbende kan reizen. Verder blijkt uit het arbeidskundig rapport onvoldoende in welke mate belanghebbende op het gebruik van de taxi is aangewezen. Daarmee is het evenmin duidelijk of er gelet op de individuele omstandigheden aanleiding bestaat om van de bandbreedte van 1500 tot 2000 kilometer per jaar af te wijken.
Opgemerkt wordt dat iemand gelet op zijn inkomen geen recht heeft op een leefvervoersvoorziening. De Beleidsregels UWV normbedragen voorzieningen 2012 bepalen dat voor werk- en leefvervoer op grond van artikel 35 lid 3 WIA een inkomensgrens geldt van € 35.200,- (C20-I per 1 januari 2012). Uit het oordeel in CRvB 21-03-2012, BV9433 Wmo maak ik op dat er een aanspraak moet bestaan om toepassing te kunnen geven aan artikel 2 Wmo.
Focus op
Afgelopen week publiceerde Schulinck weer een mooie Focus op: “een goede beschikking is het halve werk”. De schrijver Hans Nacinovic maakt ons attent op het belang van een leesbare maar vooral ook juridisch correcte beschikking. Ook blijkt uit zijn bijdrage dat niet alleen jurisprudentie in het rechtsgebied van de WWB van belang kan zijn voor de uitvoering van die wet. Hij wijst op CRvB 09-01-2012, BV0244 WW-T. Het UWV oordeelt dat het bezwaarschrift van belanghebbende niet ontvankelijk is wegens termijnoverschrijding. De Centrale Raad oordeelt echter dat de tekst van het primaire besluit te wensen over laat waardoor de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar wordt geacht. Tijdens het Schulinck congres Meedoen Naar Vermogen op 19 april verzorgt Hans de workshop helder schrijven van beschikkingen.
©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies