Ik merk tijdens scholing en adviestrajecten dat er vaak onduidelijkheid is over de vorm van de voorziening en de gevolgen die dat mee brengt. In drie blogs ga ik in op een aantal zaken.
Dit blog gaat over de vorm waarin de voorziening kan worden verleend en welk zorgjaar geldt als de gemeente beleid hanteert waarin een eigen bijdrage of een eigen aandeel in de kosten wordt gevraagd.
Vorm van de voorziening
Het college kan een individuele voorziening verstrekken in de vorm van natura, een persoonsgebonden budget (PGB) of een financiële tegemoetkoming. In de laatste twee gevallen gaat het om de toekenning en betaling van een geldbedrag. In juridische zin zijn er wel een aantal verschillen te noemen.
Persoonsgebonden budget
Een PGB is een met natura vergelijkbaar en toereikend bedrag waar de belanghebbende in ieder geval de door het college in natura geïndiceerde individuele voorziening mee kan aanschaffen. Dit betekent dat een PGB altijd kostendekkend moet zijn, althans voor de individuele voorziening die het college in natura zou verlenen. Dat PGB mag zijn afgestemd op het inkoopvoordeel dat de gemeente heeft bij diens leverancier (CRvB 19-09-2012, BX8897 Wmo). De aanspraak op een PGB vloeit voort uit artikel 6 Wmo (keuzevrijheid).
Volgens artikel 15 Wmo kan de gemeenteraad bij verordening bepalen dat een persoon van 18 jaren of ouder aan wie een individuele voorziening in natura of een PGB is verleend en niet bestaat uit een aan hem verleende financiële tegemoetkoming, een eigen bijdrage verschuldigd is. De hoogte daarvan kan verschillend worden vastgesteld en mede afhankelijk worden gesteld van het inkomen en vermogen van degene aan wie een individuele voorziening is verleend en van zijn echtgenoot.
Financiële tegemoetkoming
De Wmo geeft geen definitie van de financiële tegemoetkoming. Wel bepaalt artikel 19 Wmo dat de hoogte daarvan verschillend kan worden vastgesteld en mede afhankelijk kan worden gesteld van het inkomen en vermogen van degene aan wie een individuele voorziening is verleend en van zijn echtgenoot. Geconcludeerd wordt dan ook dat een financiële tegemoetkoming dus niet perse een kostendekkend bedrag is maar dat er voorafgaande aan de toekenning (lees ook uitbetaling) al rekening wordt gehouden met het inkomen en vermogen van de aanvrager en zijn eventuele echtgenoot.
Voor de berekening van het zogeheten eigen aandeel in de kosten is het college verantwoordelijk en dus niet het Centraal Administratiekantoor (CAK). Ik ga er vanuit dat als de gemeente een eigen aandeel in de kosten wil hanteren, dat dit ook bij Verordening moet zijn bepaald.
Voor een financiële tegemoetkoming bestaat geen keuzevrijheid als bedoeld in artikel 6 Wmo. Daaruit volgt dat de Verordening dan wel het gemeentelijk Besluit moeten bepalen of de voorziening als financiële tegemoetkoming wordt verleend. In het volgende weblog ga ik nader in op voorzieningen die doorgaans in deze vorm worden verleend.
Uitbetaling
Toekenning van een PGB en een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte (woningaanpassing) wordt altijd betaald aan de eigenaar van de woonruimte (art. 7 lid 2 Wmo). In overige gevallen wordt een PGB of een financiële tegemoetkoming uitbetaald aan de aanvrager, tenzij onderling anders is overeengekomen.
Centraal Administratiekantoor
Voor het vaststellen, opleggen en innen van de eigen bijdrage is de CAK verantwoordelijk bestuursorgaan (art. 16 Wmo). Let wel de bevoegdheid van het CAK bestaat alleen dan als bij Verordening is bepaald dat een eigen bijdrage verschuldigd is (CRvB 17-11-2010, BO6880 Wmo en Rechtbank ‘s-Hertogenbosch 03-02-2011, BP3137 Wmo). Ik hoop dat de CRvB op korte termijn uitspraak doet over de vraag of het CAK bevoegd is om een beroep op de hardheidsclausule te beoordelen als de betrokkene wie een eigen bijdrage is verschuldigd zich daar op beroept (Rb ‘s-Hertogenbosch 09-02-2011, nrs. AWB 09/2418-T, hoger beroep ingesteld door het CAK).
Het is aan de gemeente om – onder meer – aan het CAK door te geven op welk (zorg)jaar het verlenen van de voorziening betrekking heeft. Dat is van belang zeker nu sinds 1 januari 2013 8% van de grondslag sparen en beleggen bedoeld in artikel 5.2 lid 2 Wet inkomstenbelasting 2001 een rol speelt bij het vaststellen van de hoogte van de eigen bijdrage (art. 4.2 lid 1 Bmo). Dit geldt overigens ook bij het zogeheten eigen aandeel.
Zorgjaar en peiljaar
Het CAK moet dus weten welk zorgjaar van toepassing is om het peiljaar te bepalen voor het bijdrageplichtig inkomen. Artikel 1 onderdeel f Bmo bepaalt dat het peiljaar t-2 is. Dit betekent als het zorgjaar wordt bepaald op 2013, dan geldt 2011 als peiljaar voor die verleende voorziening. De vraag is welk moment bepalend is voor het zorgjaar. Is dat de toekenningsbeschikking, het moment dat de voorziening of zorg wordt geleverd of het PGB wordt uitbetaald?
Tekent iemand bezwaar aan tegen de opgelegde (voorlopige) eigen bijdrage in relatie tot het zorgjaar (en daarmee dus het peiljaar), dan zal hetCAK bij de beslissing op bezwaar moeten oordelen of het gehanteerde peiljaar valt binnen diens bevoegdheid. Verder geldt dat zolang de gemeente zorg levert of betalingen doet het peiljaar verschuift, tenzij de perioden waarvoor een eigen bijdrage mag worden gevraagd zijn verstreken volgens het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning (Bmo) of door de bij of krachtens de Verordening gestelde regels.
Ik stel me op het standpunt dat het zorgjaar moet worden bepaald aan de hand van de geleverde of betaalde voorziening. Immers, daarvan kan met zekerheid worden gesteld dat de belanghebbende over de voorziening beschikt.
Voor zover het gaat om een financiële tegemoetkoming, waarvoor een eigen aandeel in de kosten wordt gevraagd, moet het college zelf het zorgjaar en dus het peiljaar bepalen. Daarvoor geldt dan hetzelfde principe; het moment van de (eerste) betaling is bepalend.
In een volgend blog ga ik nader in op de vraag of het college in alle gevallen van het verlenen van een financiële tegemoetkoming een eigen aandeel mag vragen. Denk aan de verhuiskostenvergoeding of de bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte die geen eigendom is van de aanvrager (de huurder van die woning).
Eigen aandeel in de kosten opleggen door het CAK
Veel gemeenten verlenen het CAK mandaat voor het innen van het eigen aandeel in de kosten. Of dat is toegestaan durf ik niet te zeggen, bij mijn weten is hierover nog geen jurisprudentie beschikbaar. Wel stel ik vast dat de regelgeving daar zeker niet op is toegeschreven. Artikel 19 Wmobepaalt immers dat de hoogte van de financiële tegemoetkoming mede afhankelijk kan worden gesteld van het inkomen en vermogen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend en van zijn echtgenoot.
Het college berekent het eigen aandeel, bij mandaatverlening aan het CAK, dus niet zelf maar betaalt de (volledige) financiële tegemoetkoming uit aan belanghebbende of de woningeigenaar en vraagt het CAK het eigen aandeel in de kosten te berekenen, op te leggen en te innen. Ook artikel 4.1 lid 5 Bmo is niet toegeschreven op het verlenen van mandaat.
Financiële tegemoetkoming en de eigen bijdrage
Verder lees ik maar al te vaak in het gemeentelijk beleid dat een voorziening wordt verleend in de vorm van een financiële tegemoetkoming en dat daarvoor een eigen bijdrage is verschuldigd. Dat is evident onjuist. Immers, de eigen bijdrage is verbonden aan de voorziening die in natura of als PGB wordt verleend (art. 15 Wmo). Komt belanghebbende daartegen op, dan verwacht ik problemen voor de gemeente.
Het CAK is bijvoorbeeld niet bevoegd een eigen aandeel in de kosten op te leggen, tenzij daarvoor mandaat is verleend. In voorkomende gevallen kan mogelijk dat mandaat ook nog in geschil worden gebracht. Dat zou op zich mooi zijn. Het lijkt mij in het algemeen beter dat het CAK het eigen aandeel in de kosten berekend wegens de administratieve lasten die dat voor het college en de belanghebbende met zich mee brengt.
Het volgende blog gaat over de samenloop van voorzieningen en de periode waarover nog een eigen bijdrage of een eigen aandeel mag worden gevraagd en of het college in alle gevallen waarin een financiële tegemoetkoming wordt verleend een eigen aandeel in de kosten mag vragen.
©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies
Pingback: Samenloop voorzieningen, wanneer begint de 24 maandentermijn? | Ingeborg Lunenburg Opleiding + Advies