De Kanteling
In 2006 heeft de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WRR) het rapport De Verzorgingsstaat heroverwogen gepubliceerd. De verzorgingsstaat is volgens de WRR een veel gehanteerd begrip waarachter een veelvoudige en heterogene verzameling van instituties, voorzieningen en regelgeving schuilgaat, en waarin ook maatschappelijke organisaties en burgers de nodige verantwoordelijkheid dragen. De verzorgingsstaat is voortdurend in debat en ontwikkeling. De rol van de overheid om te zorgen voor participatie van burgers verandert. Die verandering en het gedachtegoed dat iedereen mee moet kunnen doen aan de samenleving, heeft in 2007 geleid tot de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
De centrale Wmo-filosofie stelt de eigen omgeving voorop. Allereerst zijn mensen zelf verantwoordelijk voor het zoeken naar manieren om maatschappelijk te kunnen participeren. Lukt dat niet, dan is het de taak van de gemeente daarvoor te zorgen. Daarmee vormt de Wmo een breuk met het traditioneel aanbod- en claimgericht verlenen van voorzieningen en zorg zoals dat onder de WVG en de AWBZ het geval was.
Anders denken en doen
Dat vraagt om een andere manier van werken en denken voor alle partijen die daarbij betrokken zijn. Dat proces staat bekend als De Kanteling. De vraag die daarbij centraal staat is hoe de jurisprudentie over de compensatieplicht zich verhoudt tot De Kanteling. Uit de jurisprudentie blijkt dat de uitvoering van de compensatieplicht aan strenge juridische regels is gebonden. Echter valt daaruit ook op te maken dat het verlenen van voorzieningen is begrensd tot dat wat noodzakelijk is binnen (een van) de vier wettelijke resultaatgebieden en zich niet uitstrekt tot datgeen de aanvrager graag zou willen, hoe begrijpelijk dat soms ook kan zijn.
Aanvaardbare mate
Het college is verplicht de aanvrager in aanvaarde mate te compenseren opdat zijn zelfredzaamheid en normale deelname aan het maatschappelijk verkeer wordt bevorderd dan wel behouden blijft. Ik stel me dan ook op het standpunt dat naast de juridische kaders over de toegang tot de Wmo ook de uitvoering van de compensatieplicht wel degelijk is begrensd. Het al om geroemde maatwerkprincipe is bestuursrechtelijk van aard en strekt zich uit tot de onderzoeksplicht en de voorbereiding van het besluit op de aanvraag door het college (art. 4 lid 2 Wmo in samenhang met art. 3:2 Awb). Kort gezegd het feit dat de aanvrager met beperkingen de wens (behoefte) heeft om (…) betekent niet zonder meer dat het college verplicht is dat te honoreren. Let wel dat kan per individueel geval verschillen.
Zelf verantwoordelijk
Hoewel uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat burgers in beginsel zelf verantwoordelijk zijn voor het oplossen van hun ‘participatieproblemen’ kan daar niet de betekenis aan worden toegekend die door ‘menselijke’ vanzelfsprekendheid normaal gevonden zou kunnen worden. Zo is het juridisch afdwingbaar karakter van het terugwerpen op eigen mogelijkheden (al dan niet samen met iemands eigen omgeving) beperkt, wat daar ook van zij. Dit betekent niet dat de eigen mogelijkheden (vaak benoemd als de eigen kracht) niet kan worden besproken dan wel aangesproken in de contacten tussen het college en de aanvrager. Dit is overigens doorgaans ook verwoord in de Verordening. Verder noem ik nog de financiële mogelijkheden die aanvragers zelf zouden (kunnen) hebben. Uit de jurisprudentie blijkt dat gemeenten geen financiële voorwaarden mogen verbinden aan het verlenen van voorzieningen anders dan het vragen van een eigen bijdrage (en/of het eigen aandeel).
Aanpassen Wmo
Het is aan de wetgever daar verandering in aan brengen door de Wmo aan te passen. De geïnteresseerde lezer wijs ik op mijn artikel in Sociaal Bestek ‘De Wmo en inkomenspolitiek, wie is aan zet?’. Die aanpassing is overigens pas beoogd per 1 januari 2015. Of de wetswijziging zal voorzien in de mogelijkheid van het verbinden van financiele voorwaarden is bij mij niet bekend.
Voorlichting en kennis van de Wmo
Voorlichting over het feit dat de aanvrager de voorziening zelf zal gaan betalen met de eigen bijdrage spreekt voor zich en is ook zonder meer toegestaan. Dit kan uiteindelijk leiden tot het niet verder doorzetten van een beoogde aanvraag om een voorziening.
De vervolgvraag die wordt opgeworpen is wat aanvragers van de (individuele) medewerker kunnen én mogen verwachten als zij zich tot de gemeente wenden voor een verzoek om ondersteuning (lees ook voorziening). Nog los van de vraag hoe de gemeente dit proces inricht over – kort gezegd – de toegang tot de Wmo het volgende. Burgers moeten er op kunnen vertrouwen dat de gemeente handelt binnen de juridische kaders die de uit te voeren wet daarvoor biedt. Hieruit volgt in ieder geval dat de medewerker deze kaders (enigszins) zal moeten kennen. Hiermee bedoel ik ook nadrukkelijk de mogelijkheid van het indienen van een aanvraag om een voorziening. Ik wijs op mijn blog waarin de scheiding tussen de melding en de aanvraag aan bod komt.
Juridisch correct besluit
Leidt een verzoek om informatie uiteindelijk tot het (willen) doen van een aanvraag, dan zal daarop beslist moeten worden binnen de kaders van de wet en de regels die bij of krachtens de Verordening gelden, dat spreekt voor zich. Nu Verordeningen thans doorgaans een gekantelde opzet kennen valt daar niet altijd zonder meer een aanspraak uit af te leiden (lees mijn blog over dit vraagstuk). Dit geeft (enigszins) ruimte om aan te sluiten op een overlegmodel (De Kanteling) tussen de burger (lees ook potentiële aanvrager) en de medewerker. Dit neemt niet weg dat als de beslissing op de aanvraag wordt genomen dit een juridisch houdbare beslissing zal moeten zijn. Immers, komt de belanghebbende daartegen op, dan zal het bezwaarschrift worden beoordeeld op de vraag of het in rechte stand zal kunnen houden. Neemt de medewerker een beslissing op de aanvraag binnen een gekantelde benadering van de Verordening, dan moet dit besluit worden gedragen (lees ook kunnen) door de medewerker die het bezwaar en eventueel het (hoger) beroep moet verdedigen bij de bestuursrechter.
Wordt vanaf het verzoek om informatie tot aan de beslissing op bezwaar niet een enigszins consistente lijn gehanteerd, dan zal dat (kunnen) leiden tot willekeur. In mijn werkpraktijk merk ik ook dat medewerkers, met name degene die beslissen op de aanvraag, in een onmogelijke positie (kunnen) worden gedwongen.
Het beslissen op aanvragen binnen De Kanteling mag naar mijn bescheiden mening dan ook niet afhankelijk zijn van de mate van beïnvloedingsvaardigheden van de medewerker enerzijds en de claimgerichte (deskundige) aanvrager anderzijds.
©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies