Studiedag, de laatste jurisprudentie!
De afgelopen periode zijn een aantal interessante uitspraken gedaan over Wmo-geschillen. Deze zijn inmiddels verwerkt in het jurisprudentieoverzicht. Dat overzicht gebruik ik bij onder meer bij de Studiedag stand van het recht en actualiteiten op18 september in Utrecht. Daarvoor zijn overigens nog enkele plaatsen beschikbaar.
Dit blog gaat over een uitspraak waar ik al even op zat te wachten; het CAK bij de hoogste bestuursrechter.
Vastgesteld verzamelinkomen en beoordeling toepassen hardheidsclausule
In CRvB 07-08-2013, 11-3733 Wmo oordeelt de Raad over twee vragen. Als eerste of het CAK bij de vaststelling van de eigen bijdrage moet uitgaan van het door de Belastingdienst vastgestelde verzamelinkomen. En als tweede of het CAK – vanwege de hoogte van de eigen bijdrage – gehouden is het beroep van belanghebbende op de hardheidsclausule in de Wmo-verordening te beoordelen.
WIA-kopje buiten beschouwing laten
Aan belanghebbende is een eigen bijdrage opgelegd wegens – kort gezegd – de toekenning van een Wmo-voorziening(en). Belanghebbende komt op tegen de hoogte van die eigen bijdrage. Daarbij voert zij aan dat het CAK de WIA-verhoging (het ao-kopje) niet mee had mogen nemen in de berekening daarvan. Belanghebbende stelt dat de wetgever ten tijde van de invoering van de eigen bijdrage in de Wmo niet heeft voorzien dat de WIA-verhoging via het verzamelinkomen doorwerkt in de hoogte van de eigen bijdrage. Dit is onredelijk dan wel in haar geval is sprake van ontoelaatbare hardheid. Immers de WIA-verhoging die haar echtgenoot ontvangt is juist bedoeld voor de zorgbehoefte die hij heeft door zijn blijvende hulpbehoevendheid.
Het geschil
Niet in geschil is dat de hoogte van de eigen bijdrage wordt vastgesteld volgens dwingendrechtelijke voorschriften. Slechts in geschil is de vraag of de omstandigheden van het geval zodanig zwaarwegend zijn dat deze nopen tot afwijking van de dwingendrechtelijke regels.
Geen bijzonder geval
Volgens de Raad vormt de situatie waarin belanghebbende verkeert niet een dergelijk bijzonder geval. Van een kennelijk onbedoeld effect op het inkomen door de invoering van een eigen bijdrage voor AWBZ-zorg en Wmo-voorzieningen is geen sprake. Met die eigen bijdrage is immers juist beoogd om bij bepaalde aanvragen een financiële prikkel te doen uitgaan. Dat dit voor betrokkene met zich brengt dat zij hogere zorgkosten heeft in de vorm van een (hogere) eigen bijdrage, terwijl haar echtgenoot een WIA-verhoging ontvangt wegens die zorgkosten, maakt niet dat sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van een dwingendrechtelijk voorschrift. Dat de echtgenoot van betrokkene anders dan voorheen haar zorgkosten ook niet meer kan aftrekken voor de belasting, leidt niet tot een ander oordeel. Het hoger beroep van belanghebbende dat het CAK niet mag uitgaan van het door de Belastingdienst aan het CAK verstrekte verzamelinkomen slaagt niet.
Het wettelijk systeem
De Raad oordeelt dat het college, op basis van de gemeentelijke regelgeving (Vmo en Bmo), bepaalt of een aanvrager een eigen bijdrage is verschuldigd. De hoogte daarvan wordt vastgesteld en geïnd door het CAK. Dat gebeurt op basis van door de gemeente aangeleverde gegevens over:
- de toekenning;
- de verschuldigdheid van de eigen bijdrage; en
- de uitgangspunten die voor de berekening van de eigen bijdrage van belang zijn.
De Raad verwijst in vergelijkbare zin naar CRvB 17-11-2010, BO6880 Wmo. Verder oordeelt de Raad dat als de juistheid van een door een ander (bestuurs)orgaan vastgestelde gegevens aan de orde is, dat in het kader van de besluitvorming moet worden aangevochten bij dat bestuursorgaan. De Raad verwijst naar CRvB 29-05-2013 CA1448 Wmo.
Het geschil in die zaak
In die uitspraak was de kostprijs van de voorziening, waarover het CAK de eigen bijdrage berekent, in geschil. Naar oordeel van de Raad volgt uit het wettelijke systeem dat het CAK bij de primaire besluitvorming mag uitgaan van de door de gemeente verstrekte gegevens over de verleende zorg. Het CAK is in dat stadium verantwoordelijk voor het juist overnemen en verwerken van die gegevens. Dit neemt evenwel niet weg dat een uit een gemotiveerde betwisting blijkende kennelijke fout van de gemeente door het CAK moet worden hersteld. De belanghebbende in kwestie heeft in die zaak niet gesteld dat daarvan sprake is, maar van onduidelijkheden bij de berekening van de kostprijs (de restwaarde van de scootmobiel). Volgens de Raad ligt het op de weg van het college om de betrokkene in het besluit tot toekenning van een voorziening, waarvoor een eigen bijdrage is verschuldigd, genoegzaam te informeren over de verschuldigdheid van de eigen bijdrage en de daarbij gehanteerde uitgangspunten zoals de kostprijs van de voorziening. Voor zover belanghebbende van mening is dat het besluit op dat punt onvoldoende duidelijk is, ligt het op haar weg daartegen bezwaar aan te tekenen. Dat heeft belanghebbende niet gedaan. In die zaak geldt dat ook voor de betwisting van het vragen van de eigen bijdrage voor de in bruikleen verstrekte voorziening. Over die kwestie zal de Raad overigens nog uitspraak doen (hoger beroep Rechtbank Arnhem 08-09-2011, BT6586 Wmo).
De uitspraak CRvB 07-08-2013, 11-3733 Wmo
Terug naar het oordeel van de Raad in CRvB 07-08-2013, 11-3733 Wmo. Anders dan de rechtbank oordeelt in haar uitspraak van 20 mei 2011, vloeit uit de strikte wettelijke scheiding van de bevoegdheden tussen het college en het CAK voort dat als in het kader van de eigen bijdrage een beroep wordt gedaan op de hardheidsclausule, dit enkel aan de orde kan komen bij de besluitvorming over de verschuldigdheid van de eigen bijdrage. De Raad wijst op het feit dat het college op grond van de Verordening bepaalt of een eigen bijdrage is verschuldigd en dat toepassing van de hardheidsclausule zich richt tot het college. Een andere benadering zou een onaanvaardbare doorkruising van het wettelijk stelsel van bestuurlijke bevoegdheden tot gevolg hebben. De beroepsgrond van het CAK over het toepassen van de hardheidsclausule slaagt en de Raad zal de aangevallen uitspraak dan ook vernietigen.
De kunst van het procederen
Uit deze uitspraak blijkt maar weer eens dat het een kunst is om goed te procederen. Dat begint natuurlijk bij de beroepsgronden van het bestreden besluit (de beslissing op bezwaar). Uitspraken van de bestuursrechter worden nogal eens ‘gekleurd’ door de omvang van het geding. Dat kan dan ook tot een – op het eerste oog – verrassende uitspraak leiden. Dus het goed lezen van een uitspraak is geboden. Naast het aanvoeren van de juiste beroepsgronden is het dus van belang dat de betrokkene bezwaar aantekent bij het juiste bestuursorgaan. Dat is dan of het college of het CAK. Beide bestuursorganen zijn overigens verplicht een bezwaarschrift – waarvoor het niet bevoegd is te beslissen – door te zenden naar het wel daartoe bevoegde bestuursorgaan (art. 6:15 Awb).
Tot slot
Interessant is de vraag of het beroep op de hardheidsclausule succesvol zou zijn als de belanghebbende haar bezwaar tijdig bij het juiste bestuursorgaan had aangetekend; het college in dit geval. Uit de jurisprudentie blijkt dat zelden met succes een beroep op de hardheidsclausule wordt gedaan. Ik geef deze belanghebbende dan ook weinig kans.
©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies