Omvang jurisprudentie
Ik verbaas me er wel eens over hoeveel jurisprudentie wordt ‘geproduceerd’. Meestal kijk ik dagelijks op rechtspraak en selecteer snel welke uitspraken interessant kunnen zijn. Mijn bijzondere belangstelling gaat – zoals de meeste lezers weten – uit naar uitspraken over bijzondere bijstand en de Wmo. Dat neemt zeker niet weg dat ook andere WWB-jurisprudentie zeer de moeite waard zijn om te lezen. Maar wat er gepubliceerd wordt is niet dagelijks bij te houden, laat staan daar ook nog over te schrijven. Dat is jammer! Nu ik de afgelopen tijd weer zoveel met bijstand bezig ben geweest krijgt de WWB weer meer plek in mijn blogs. Een uitgebreide is dit keer dan ook wel op zijn plaats.
Studiedag actualiteiten WWB 2013-2014
Verder wijs ik geïnteresseerden op de Studiedag Actualiteiten WWB 2013-2014. Deze staat gepland op 10 februari en 2 april 2014. Veel jurisprudentie, praktijkcasussen en actualiteiten waaronder het wetsvoorstel Maatregelen WWB.
Onderwerpen
Het lezen van uitspraken is allereerst leuk om te doen maar je leert er ook veel van. Soms voorzien uitspraken in prachtige voorbeelden die een welkome aanvulling zijn voor mijn ooit te schrijven smoezenboek. Zie bijvoorbeeld CRVB:2011:BQ1120 voor een ongeloofwaardige verklaring over de herkomst kasstortingen. Daarnaast geeft de manier waarop geschillen worden ‘weggeschreven’ veel zinvolle input voor mijn scholingsactiviteiten. Dit blog gaat over: vormen van onderzoek, de aanvraag met terugwerkende kracht en bijzondere bijstand.
Vormen van onderzoek
Het college is bevoegd om onderzoek te doen naar het recht op bijstand of de voorzetting daarvan (art. 53a WWB). Bij de toetsing van de noodzaak voor de vorm van het onderzoek moeten worden onderzocht of het noodzakelijk is om het gekozen controlemiddel in te zetten en of dat middel proportioneel is. Daarbij wordt het antwoord op de vraag of voorzien is in voldoende waarborgen tegen willekeur en misbruik mede in aanmerking genomen. De manier waarop dat gebeurd moet dus in juiste verhouding staan met het te dienen doel (proportionaliteitsbeginsel). Is er een minder belastende manier om gegevens te verifiëren, dan moet het college dat ook doen (subsidiariteitsbeginsel). Strijdigheid daarmee kan leiden tot vernietiging van het belastende besluit, meestal herzien/intrekken van het recht op bijstand en bij gevolg de terugvordering van de ten onrechte ontvangen bijstand.
Er zijn verschillende manieren om onderzoek in te stellen. En voorbeeld om het recht op bijstand of de voortzetting daarvan te onderzoeken is het uitvoeren van een heronderzoek waarbij belanghebbende wordt opgeroepen zelf te verschijnen en desgevraagd gegevens te verstrekken die van belang zijn voor het recht op bijstand. Ook kan het college informatie opvragen bij derden (artt. 63 en 64 WWB).
Water- en energiegebruik
Voordat een nutsbedrijf wordt gevraagd informatie te geven over het water- en energiegebruik van een woonadres waar belanghebbende stelt te wonen, moet het college aanwijzingen hebben te twijfelen aan de informatie die daarover wordt gegeven. In het algemeen kun je stellen dat dergelijke gegevens ondersteunend zijn aan de al gerezen twijfels. Bij een gemiddeld waterverbruik van ongeveer 50 m3 per persoon per jaar en een gemiddeld elektriciteitsverbruik van 3500 kwh per jaar is het niet aannemelijk dat een betrokkene zijn hoofdverblijf heeft op het opgegeven adres (CRVB:2008:BD6828 en zie CRVB:2010:BK8610).
Niet woonachtig op adres
Ook in CRVB:2013:2223 speelt een laag energiegebruik een rol; gemeten in een periode van bijna twee jaar waarin geen gas is verbruikt, slechts 3 m3 water en 79 kwh elektriciteit. De verklaring van belanghebbende dat zij vanuit haar cultuur zeer zuinig met water en energie omgaat, levert geen toereikende verklaring op voor dit extreem laag energieverbruik. Daarnaast stelt de Raad vast dat belanghebbende in de te beoordelen periode bij herhaling is opgeroepen om te verschijnen en is zij bij diverse niet aangekondigde huisbezoeken nimmer thuis aangetroffen. De verklaring dat haar woning – vanwege de slechte staat – eigenlijk niet bewoonbaar was en dat zij om die reden vaak bij haar broer verbleef (buiten de gemeente), bevestigt het standpunt van het college dat zij niet woonachtig was op het door haar opgegeven adres.
Huisbezoek
Een ingrijpende onderzoeksvorm is het verlangen van medewerking aan een huisbezoek; dat is een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 8 EVRM. De jurisprudentie hierover is talrijk. De lijn van Centrale Raad hierin is helder en naar ik veronderstel bekend en blijft dan ook onbesproken in dit blog. Soms biedt een huisbezoek niet de benodigde verificatie van gegevens maar kunnen een buurtonderzoek of waarnemingen verrichten aangewezen zijn.
Waarnemingen
De Raad deed hierover een mooie uitspraak (CRVB:2013:785). De uitspraak bevestigt dat het college wel degelijk een aanleiding moet hebben voor de te verrichten waarnemingen voordat het de resultaten daarvan (mede) ten grondslag mag leggen aan het belastende besluit. De aanleiding berust vanzelfsprekend op twijfel aan de juistheid van de verstrekte inlichtingen. Wat speelt er in deze zaak? De belanghebbende in kwestie verklaart dat hij vijfentwintig uur per week werkt, verdeeld over vijf dagen en dat het naaiatelier zes dagen per week geopend is van 9.00 tot 18.00 uur.
Project
Het college heeft een ‘Project verhogen uitstroom’ waarvoor belanghebbende is geselecteerd. Het plan van aanpak bepaalt dat op basis van risicogevoeligheid (branchegevoelige segmenten zoals onder andere horeca, bouw en taxi) een selectie wordt gemaakt van de 600 meest risicogevoelige zaken. Het project kent een thematische aanpak. Met de geselecteerde personen worden in een eerste gesprek afspraken gemaakt over:
- het verloop van het onderzoek; en
- wordt er uitleg gegeven over het invullen van het werkbriefje; en
- wordt er mededeling gedaan van de mogelijkheid dat de klant op zijn werkplek kan worden gecontroleerd.
Met het werkbriefje ontvangt de klant een begeleidend schrijven waarin de uitleg nogmaals schriftelijk wordt aangeboden. Geeft hij aan dat hij begrijpt wat de bedoeling is, dan wordt verzocht het intakeformulier te ondertekenen. Tevens ontvangt hij een set urenstaten die hij gedurende het project moet opsturen naar het Team Handhaving. Verder wordt onderzoek verricht op locatie/werkplek en vindt bij een werkplekbezoek een gesprek met de werkgever plaats over mogelijkheden tot urenuitbreiding.
Afspraken
Met belanghebbende in kwestie is afgesproken dat hij wekelijks een overzicht van werkzaamheden instuurt en dagelijks belt als hij klaar is met werken. De handhavingspecialisten hebben, zonder te controleren of de gemaakte afspraken werden nagekomen en in plaats van het afleggen van een bezoek op de werkplek, besloten veelvuldig waarnemingen ter plaatse te verrichten (gedurende 17 werkdagen totaal 17 keer van telkens 10-15 minuten). Daaruit komt naar voren dat de door belanghebbende ingeleverde formulieren niet overeenkomen met de waarnemingen. Het college trekt het recht op bijstand in.
Schenden Europese regels
De Raad oordeelt dat het schenden van de privacy van belanghebbende – door hem langdurig te observeren – op grond van Europese regels in dit geval niet mocht. Er was namelijk een ander – minder ingrijpend – middel voor de controle van het recht op bijstand. In overeenstemming met het plan van aanpak had immers een controlebezoek kunnen plaatsvinden. Bijvoorbeeld na de verplichte telefonische melding dat belanghebbende zijn werkzaamheden had beëindigd of op een dag waarop het atelier open was en belanghebbende volgens zijn meldingen al vijf dagen had gewerkt. Zou bij een controlebezoek of op andere wijze een tegenstrijdigheid met de verstrekte gegevens zijn geconstateerd, dan zou er wel aanleiding bestaan om te twijfelen aan de juistheid van door hem opgegeven omvang van zijn werkzaamheden. Waarnemingen – zoals hier aan de orde – kunnen dan nodig zijn om met zekerheid de aard en de omvang van de schending van inlichtingenverplichting vast te stellen.
Wel toegestaan
Zie CRVB:2010:BO8512 waaruit blijkt dat de waarnemingen en gebruik van de resultaten daarvan wel zijn toegestaan. Essentieel in die zaak is dat het college naar aanleiding van een tip terecht mocht twijfelen aan de juistheid van de door belanghebbende verstrekte inlichtingen. Verder is de inbreuk op het recht op privé- en familieleven van belanghebbende beperkt gebleven door de manier van observeren. Dat werd gedaan door het doen van waarnemingen vanuit een voertuig in de openbare ruimte. Verder is de inbreuk beperkt gebleven door de aard van de uit de observaties verkregen informatie. Het gaat om informatie over de aanwezigheid van belanghebbende op haar werkadres, over de aanwezigheid van de door haar gebruikte auto nabij haar werkadres en, in beperkte mate, over haar de werkzaamheden, zoals het openen van de zaak en het plaatsen van een reclamebord buiten de zaak.
Aanvraag met terugwerkende kracht
Een aanvraag om algemene bijstand moet in beginsel schriftelijk worden ingediend bij het UWV-WERKbedrijf, nadat de belanghebbende zich daarvoor heeft gemeld. Artikel 44 lid 1 WWB bepaalt dat niet eerder bijstand wordt verleend dan tegen de datum waarop belanghebbende zich heeft gemeld voor de aanvraag, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden (CRVB:2006:AV8690).
Bijzondere omstandigheden
Uit de jurisprudentie blijkt dat er niet snel sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen om af te wijken van de datum melding. In CRVB:2013:2124 oordeelt de Raad dat in de beschikbare gegevens over de lichamelijke en psychische gesteldheid van betrokkene voldoende aanknopingspunten te vinden zijn voor het aannemen van bijzondere omstandigheden om af te wijken van het uitgangspunt dat geen bijstand wordt verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de melding heeft plaatsgevonden.
Feiten en omstandigheden
Bij betrokkene was sprake van een scala aan lichamelijke en psychische klachten, waaronder collapsaanvallen, woordvindingsstoornissen, vergeetachtigheid, uitputtingsklachten, verwardheid, controleverlies en pijnklachten op diverse plaatsen op haar lichaam. Bij onderzoek tijdens de opname op de afdeling neurologie van 13 oktober 2010 tot en met 12 november 2010 voor verschijnselen die duidden op een TIA, is vastgesteld dat zij niet lijdt aan een neurologische aandoening. Zij is door de GZ-psycholoog verwezen naar een GGZ-instelling. Daar is de diagnose pijnstoornis gebonden aan psychische factoren en conversiestoornis met gemengd beeld vastgesteld. Door een wachtlijst en de afstemming met de behandeling in het revalidatiecentrum is de behandeling van betrokkene pas in december 2011 opgestart.
Aantonen
In hoger beroep overlegt betrokkene medische gegevens die erop wijzen dat haar gezondheidsproblemen werden veroorzaakt door een lekkende borstprothese. Deze prothese is tezamen met 32 lymfeklieren, waarvan zeventien gevuld met siliconen, in mei 2012 verwijderd. Op grond hiervan is aannemelijk dat betrokkene destijds in zodanig omstandigheden verkeerde dat zij, zoals zij ter zitting heeft verklaard, geen besef had van dagen en van tijd en alleen bezig was met overleven. De Raad acht in dit geval niet van belang dat neuroloog geen uitspraak heeft gedaan op de vraag of betrokkene toentertijd niet in staat was om bijstand aan te vragen. De neuroloog geeft namelijk aan dat dit vanuit neurologisch oogpunt niet hard kan worden gemaakt.
Totstandkoming aanvraag
De Raad merkt daarbij nog op hoe de bijstandsaanvraag in juni 2011 tot stand is gekomen. In het rapport staat dat betrokkene ‘niet in staat was om zelf de aanvraag in te vullen’ en dat een medewerker van de dienst dit voor haar heeft gedaan. Bij het toekenningsbesluit van 1 juli 2011 is aan betrokkene overigens ontheffing van de sollicitatieplicht verleend, omdat zij vanwege haar gezondheidstoestand niet kan werken. Uit een e-mailbericht van 16 januari 2012 blijkt dat de maatschappelijk werkster die betrokkene destijds begeleidde weliswaar heeft benadrukt dat zij een uitkering moest aanvragen, maar niet dat zij haar daarbij heeft geholpen of begeleiding heeft aangeboden. Ook van de zijde van de dienst heeft betrokkene dergelijke hulp niet ontvangen. Uit een Bbz-rapportage blijkt dat betrokkene op 4 januari 2011 telefonisch heeft doorgegeven dat zij in oktober 2010 het ziekenhuis heeft gelegen, dat zij beroerte op beroerte en tia op tia krijgt en dat de Bbz-uitkering inmiddels was gestopt. Deze informatie heeft enkel geleid tot het advies om een WWB-uitkering aan te vragen met de vermelding dat zij zich dan bij de Kamer van Koophandel (KvK) moet uitschrijven.
Uitschrijving KvK
Betrokkene licht ter zitting toe dat zij een paar keer bij het loket van de KvK is geweest, daar moest wachten en dan door verwardheid en vergeetachtigheid de reden van haar komst haar niet meer duidelijk was of die niet meer duidelijk kon maken en dat zij vervolgens onverrichter zake weer is vertrokken. Pas op 9 juni 2011 is bij de KvK geregistreerd dat de activiteiten van de eenmanszaak van betrokkene in november 2010 zijn gestaakt. Verder is niet aannemelijk dat betrokkene met meer succes een beroep had kunnen doen op anderen, zoals haar buurvrouw of haar kinderen, om de bijstand aan te vragen.
Bijzondere bijstand: geen onderscheidt naar sekse
De WWB maakt geen onderscheid tussen mannen en vrouwen. Logisch zou je zeggen. Toch is soms jurisprudentie nodig om iets zeker te weten of ten minste de ratio daarvan te kennen. Dat is aan de orde in CRVB:2013:1537. Belanghebbende vraagt bijzondere bijstand aan voor de kosten van aanschaf van vier beha’s voor een bedrag van in totaal € 60.
Bestrijden uit eigen inkomen
De kosten van beha’s vallen onder de algemeen incidentele voorkomende kosten van het bestaan die moeten worden bestreden uit het eigen inkomen, dan wel via gespreide betaling achteraf (een lening). Daarop zou een uitzondering kunnen gelden als er sprake is van meerkosten. Daarvan is in deze zaak niet gebleken. Belanghebbende neemt geen genoegen met de uitkomst en gooit strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel in de strijd.
Ten onrechte gelijk behandeld?
De Raad vat de beroepsgrond van belanghebbende als volgt op. Vrouwen en mannen worden volgens belanghebbende ten onrechte gelijk behandeld omdat de bijstandsnorm voor vrouwen en mannen gelijk is en mannen zich niet voor deze specifieke kosten zien gesteld. De Raad overweegt als volgt.
De wetgever
De bijstandswet- en regelgever heeft voor personen die recht hebben op algemene bijstand, al naargelang leeftijd en woon- of leefvorm, normen en toeslagen vastgesteld waarmee zij geacht worden in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Daarbij is geen onderscheid gemaakt naar geslacht en/of uiterlijke kenmerken van vrouw of man of daarmee samenhangende kosten. Van belang is dat algemene bijstand wordt verleend naar een all-in norm, wat inhoudt dat de bijstandsontvanger de vrijheid heeft de bijstand te besteden op een wijze die hem goeddunkt. Betrokkenen kunnen – binnen bepaalde marges – naar behoefte van die bestedingsvrijheid gebruik maken. Dat daaraan door vrouwen en mannen als regel op onderscheiden wijze invulling wordt gegeven is een feit van algemene bekendheid aangezien vrouwen en mannen zich deels voor uiteenlopende kosten, al dan niet samenhangend met de voor vrouw of man eigen kenmerken, zien gesteld. Daarmee kan echter niet worden gezegd, anders dan belanghebbende kennelijk meent, dat de regeling van de algemene bijstand, en de toepassing daarvan in dit geval, strijdig is met het gelijkheidsbeginsel.
©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies
Pingback: Best gelezen en Series – Ingeborg Lunenburg Opleiding + Advies