Interessante WWB-jurisprudentie

Logo_rechtspraakIn dit blog een paar interessante uitspraken. De eerste gaat over de uitsluiting van het recht op bijstand van een jongere en de andere uitspraken hebben betrekking op het uitgangspunt ‘stellen is ook bewijzen’.

Uitsluiting recht op bijstand voor jongere
In RBDHA:2013:14962 doet de rechtbank Den Haag uitspraak over de weigering van een aanvraag om bijstand onder toepassing van artikel 13 lid 2 aanhef en onder c WWB. Daaraan ligt ten grondslag dat de kansen van belanghebbende (geboren 1987) op de arbeidsmarkt – volgens het college – worden vergroot door het volgen van een (vervolg)opleiding. Hoewel belanghebbende over een startkwalificatie beschikt is het volgens het college van belang te beoordelen in hoeverre het volgen van onderwijs de kansen van de jongere op de arbeidsmarkt vergroot. Nemen deze kansen toe, dan ligt het voor de hand te oordelen dat het volgen van een studie redelijkerwijs van een jongere verwacht kan worden. Daarbij speelt voor college mee dat het in de huidige arbeidsmarkt van belang is dat een persoon zich schoolt voor een beroep waar, vanuit de huidige arbeidsmarkt, meer vraag naar is.

Belanghebbende heeft een HBO-opleiding voltooid. Zij heeft om medische redenen, namelijk een progressief gebleken scoliose, twee jaar langer over deze opleiding mogen doen en daarvoor een verlengd recht op studiefinanciering gehad.

Medisch onderzoek
Het college laat een medisch onderzoek instellen. Daaruit blijkt dat belanghebbende beperkingen heeft ten opzichte van normaal functioneren. Gezien haar opleidingsniveau zal het werk vooral zittend moeten zijn. Gebruik van een goede bureaustoel is daarbij van groot belang, evenals de mogelijkheid af en toe een andere houding te kunnen aannemen door staan of lopen. Deze aspecten kunnen worden ingepast in werk via de reguliere arbeidsmarkt. De adviseur licht in een mail nog toe dat een voltijdse studie qua urenbelasting gelijk is aan een voltijdse baan. Het werk van belanghebbende zal vooral bureauwerk betreffen en is ook daardoor vergelijkbaar met studeren. Nu belanghebbende zich na de datum van bekendmaking van het primaire besluit tot 1 februari 2013 technisch gezien niet meer kon inschrijven voor een opleiding met aanspraak op studiefinanciering is tot 1 februari 2013 bijstand toegekend.

Beroepsgronden
Belanghebbende komt in beroep en voert aan dat het niet uitsluitend van belang is of zij daadwerkelijk uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kan volgen, maar ook of dit in redelijkheid van haar kan worden gevergd. Daarbij kunnen allerlei omstandigheden een rol spelen, zoals fysieke of geestelijke beperkingen of iemands capaciteiten. In de kern doet belanghebbende een beroep op het gegeven dat zij al een HBO-opleiding heeft voltooid, waarover zij door haar medische toestand langer over heeft gedaan dan gebruikelijk. Zij heeft vanwege haar medische problemen ook een jaar extra studiefinanciering gehad. Verder voert zij aan vanwege medische problemen niet meer in staat te zijn om voor haar 27ste levensjaar een vervolgopleiding te voltooien. Daarvoor overlegt zij medische stukken waarmee zij het advies waarop het college zich baseert betwist.

Het oordeel
De rechtbank oordeelt dat het college een individuele, op de persoonlijke omstandigheden en mogelijkheden van de jongere toegesneden afweging moet maken wil het artikel 13 lid 2 aanhef en onder c WWB ten grondslag kunnen (en mogen) leggen aan de weigering van de bijstand. Van belang is of redelijkerwijs van een jongere kan worden gevergd dat hij onderwijs volgt. Hierbij speelt een rol of een jongere beschikt over een zogenaamde ‘startkwalificatie’, omschreven als een diploma van Havo, VWO of MBO2. Heeft de jongere een startkwalificatie, dan zal het college zich vooral moeten richten op de vraag of de jongere een beter arbeidsmarktperspectief heeft als hij een vervolgopleiding doet. Het ligt op de weg van de jongere om met documenten aan te tonen dat hij geen onderwijs kan volgen. Belanghebbende heeft aan haar verplichting voldaan door:

  • haar diploma te overleggen;
  • mee te werken aan het medisch onderzoek; en
  • de gegevens over haar verlengde opleidingsduur en studiefinanciering te overleggen.

Onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd
Uit de motivering van de bestreden besluitvorming blijkt niet dat het college een afweging als in r.o. 4.1 staat heeft gemaakt. Integendeel, het college heeft zich in wezen beperkt tot de constatering dat belanghebbende nog geen 27 jaar is en vervolgens enkele algemene overwegingen gehanteerd, die niet zonder meer op haar situatie van toepassing zijn. Het college motiveert namelijk niet concreet welke opleiding zij – gezien haar al aanwezige kwalificaties – nog aanvullend op de al voltooide HBO-opleiding zou kunnen volgen. Zij is immers daarmee al ruim boven het niveau van een “startkwalificatie” opgeleid. Het college betrekt bij de afweging evenmin of belanghebbende nog een voor haar zinvolle vervolgopleiding kan volgen die zij ook nog voor haar 27ste levensjaar zou kunnen voltooien. De motivering van het bestreden besluit, die erop neerkomt dat iemand van elke opleiding iets opsteekt, strookt niet met de bedoeling van de wetgever zoals die uit de toelichting naar voren komt. Het gaat er met name om dat de jongere een startkwalificatie heeft voor de arbeidsmarkt en dat het volgen van een verdere opleiding moet bijdragen aan de arbeidsmarktkansen.

Medische situatie
Belanghebbende overlegt tijdens de beroepsprocedure stukken waaruit blijkt dat haar medische situatie slechter is dan door het college is aangenomen. De omstandigheid dat deze stukken pas in de beroepsprocedure worden overgelegd doet daar niets aan af. Immers, het onderzoek van de adviseur is niet zorgvuldig geweest omdat hij – zoals belanghebbende aanvoert – niet de meest recente informatie bij de behandelaars heeft opgevraagd. Was dat wel gebeurt, dan had hij kunnen weten van de progressiviteit en de toegenomen ernst van de scoliose van belanghebbende.

Beoordelingskader
Bovendien heeft de adviseur onderzocht in hoeverre belanghebbende in staat was bij te dragen aan het arbeidsproces. Hij had moeten beoordelen of belanghebbende in staat was om onderwijs te volgen. De aanvullende reactie in de mail is – naar het oordeel van de rechtbank – niet voldoende daadkrachtig. Het is namelijk niet de vraag of belanghebbende in staat is om in algemene zin nog onderwijs te volgen, maar of zij medisch in staat is een voor haar zinvolle vervolgopleiding op haar HBO-opleiding te voltooien voor haar 27ste. Daarbij moet dan eerst zijn bepaald welke opleiding daarvoor in aanmerking komt; welk onderzoek niet is uitgevoerd.

Werk gevonden
Ter zitting blijkt dat belanghebbende inmiddels in dienst is getreden bij de Belastingdienst, in een functie die aansluit bij haar opleiding. Het beoogde doel van artikel 13 lid 2 aanhef en onder c WWB is het vinden van werk door een jongere en daar heeft belanghebbende dus inmiddels aan voldaan. Het volgen van een opleiding is daarom niet meer aan de orde. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding het college alsnog een afweging te laten maken welke concrete opleiding belanghebbende in aanvulling op haar voltooide opleiding en met inachtneming van haar medische beperkingen nog na 1 februari 2013 en voor haar 27ste jaar zinvol, dat wil zeggen ter verbetering van haar arbeidsmarktkansen, zou hebben kunnen volgen. Daarvoor komen – volgens de rechtbank – niet veel mogelijkheden in aanmerking gelet op het al hoge kwalificatieniveau van belanghebbende zelfs zonder haar medische handicap.

Zelf voorzien
De rechtbank voorziet zelf in de zaak door te bepalen dat belanghebbende ook na 1 februari 2013 recht heeft op een bijstandsuitkering. Dit recht geldt tot op het tijdstip dat zij bij de Belastingdienst in dienst is getreden. Het college moet een primair besluit nemen over de einddatum van het recht.

Geïnteresseerden wijs ik nog op mijn blog waar de uitsluitingsgrond voor jongeren uitgebreid aan bod komt.

Stellen is ook bewijzen
Hieronder komen een paar uitspraken aan bod die te maken hebben met het principe van “stellen is ook bewijzen”. Dit uitgangspunt geldt voor zowel de belanghebbende als het college. Daarbij merk ik op dat een beslissing op een aanvraag een begunstigend besluit is waarbij de bewijslast in beginsel rust bij de aanvrager (CRVB:2010:BN2458). Het ontnemen van een toegekende prestatie daarentegen is een belastend besluit waarbij de bewijslast in beginsel rust bij het bestuursorgaan (CRVB:2007:BA8367).

Bijzondere bijstand voor een computer
In CRVB:2013:2376 oordeelt de Raad dat er geen grond is om aan te nemen dat de kosten van een computer voor belanghebbende noodzakelijke kosten zijn. Hij stelt de computer nodig te hebben om zijn werkzaamheden als kunstenaar (schrijver en dichter) naar behoren te kunnen uitoefenen. Verder voert hij aan dat hij de intentie heeft om zijn werk te publiceren en te verkopen en dat dit niet mogelijk is zonder computer. In het verleden heeft belanghebbende ook al enkele werken gepubliceerd. De omvang van zijn werken (en naslagwerken) zijn dermate groot dat het niet mogelijk en reëel is om deze naar de openbare bibliotheek te verplaatsen. Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat het niet bezitten van een eigen computer voor hem objectief bezien een belemmering vormt om zijn werkzaamheden als dichter of schrijver te kunnen verrichten. Voor zover dat al geval zou zijn valt niet in te zien dat hij hiervoor geen gebruik kan maken van een computer in een openbare gelegenheid zoals een bibliotheek of internetcafé. Belanghebbende maakt evenmin aannemelijk dat – naar hij stelt – de omvang van en de aard van zijn werkzaamheden het niet toelaten dat deze in een openbare gelegenheid worden verricht. In de – niet onderbouwde – stelling van belanghebbende dat publicatie van zijn werken als een reële mogelijkheid moet worden aangemerkt is – wat daar ook van zij – geen grond gelegen om aan te nemen dat de kosten van een computer voor hem noodzakelijk zijn.

Geen gezamenlijk huishouding
In CRVB:2013:2388 oordeelt de Raad dat het bestreden besluit waarmee door het college een gezamenlijke huishuishouding wordt aangenomen niet op een deugdelijke grondslag berust. Door een anonieme tip en de omstandigheid dat er betalingen waren te zien vanaf de rekening van de vermeende partner (hierna A) naar de betaalrekening van belanghebbende stelt de Sociale Recherche een onderzoek in. Dat bestaat uit dossieronderzoek, een gesprek met de werkgever van A en zijn waarnemingen verricht op het woonadres van belanghebbende. Ook heeft een huisbezoek op dat adres plaatsgevonden, is belanghebbende aansluitend daarop verhoord en is buurtonderzoek gedaan op het oude en nieuwe woonadres van belanghebbende.

Vernietiging bestreden besluit
De Raad oordeelt dat de beschikbare gegevens onvoldoende feitelijke grondslag bieden voor het standpunt dat beiden hoofdverblijf hadden in dezelfde woning. Vast staat dat de sociale recherche tijdens het huisbezoek geen gericht feitelijk onderzoek in de woning heeft gedaan naar eventueel aanwezige persoonlijke eigendommen van A. Het enkele feit dat A is aangetroffen in de woning maakt nog niet dat hij zijn hoofdverblijf daar ook heeft gehad. Belanghebbende verklaart daarover dat A geregeld langs kwam omdat de kinderen werden gepest. Verder heeft zij vanaf het begin ontkend dat A bij haar inwoonde. A verklaart tijdens de hoorzitting (bezwaar) hetzelfde. Over de adreswijzigingen bij zijn werkgever verklaart A dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats had en dat het woonadres van belanghebbende als postadres diende; welke verklaring de Raad niet onaannemelijk acht. Verder komt aan de verklaringen van buurtbewoners niet de betekenis toe die het college daaraan hecht. Deze zijn namelijk anoniem gedaan en gaan voornamelijk over conclusies van buurtbewoners dat A op het adres van belanghebbende woonde. Uit deze verklaringen blijkt onvoldoende waarop deze conclusies zijn gebaseerd. Bovendien herkent een van de bewoners A niet op de foto. De Raad vernietigt het besluit.

Logeren?
Zie ook CRVB:2006:AV3921 waarin de Raad oordeelt dat niet kan worden uitgesloten dat inderdaad slechts sprake was van (incidenteel) logeren. Nu daar geen nader onderzoek naar heeft plaatsgevonden vernietigt de Raad het bestreden besluit.

Onvoldoende feitelijke grondslag duurzaam gescheiden leven
Voor de toepassing van het onweerlegbaar rechtsvermoeden is CRVB:2013:BY8770 aardig om te lezen. De Raad oordeelt dat er onvoldoende feitelijke grondslag bestaat voor het standpunt van het college dat belanghebbende over de periode niet duurzaam gescheiden leefde van de vermeende echtgenoot (hierna E). Belanghebbende en E leggen afzonderlijk tegenover de sociale recherche verklaringen af. Deze in samenhang bezien met de door buurtbewoners van adres 1 tegenover de sociale recherche afgelegde verklaringen, zijn onvoldoende om het standpunt van het college te kunnen dragen. Uit de verklaring van belanghebbende en de verklaring van E blijkt dat zij in deze periode weliswaar regelmatig contact onderhielden, maar dit ging uitsluitend over de opvoeding van hun kinderen. De verklaringen van twee buurtbewoners van adres 1 zijn te weinig uitgebreid en gedetailleerd. Bovendien zijn de waarnemingen van deze getuigen onvoldoende duidelijk geplaatst in de tijd, om hieruit te concluderen dat belanghebbende niet duurzaam gescheiden leefde van E. Het hoger beroep van belanghebbende slaagt omdat uit de onderzoeksbevindingen geen andere aanknopingspunten blijken voor het standpunt van het college.

©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*

zeven − vier =