Treft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening? Belanghebbende verschijnt niet op gesprek bij het re-integratiebureau. Het college trekt het recht op bijstand in (RBGEL:2013:5921).
De situatie
Belanghebbende ontvangt algemene bijstand en is voor een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot re-integratie aangemeld bij een bureau. Dat bureau heeft een trajectplan opgesteld. Daarin staat dat belanghebbende op een participatieplaats zou worden geplaatst in het kader van maatschappelijke activering. En er zou met belanghebbende een nader gesprek volgen over de concrete invulling van de begeleiding.
Uit het rapport van het college blijkt dat belanghebbende zes keer niet is verschenen op gesprekken bij het re-integratiebureau. Volgens het bureau komt belanghebbende geen enkele afspraak na. Het college schort het recht op bijstand op en nodigt belanghebbende op kantoor uit voor een gesprek. Belanghebbende verschijnt op het gesprek waarna de bijstand weer is hervat. Ook is met hem een datum afgesproken om bij het re-integratiebureau op gesprek te verschijnen. Hij verschijnt op niet de afgesproken datum zonder tegenbericht, waarop het college het recht op bijstand intrekt onder toepassing van artikel 54 lid 4 WWB (primair besluit).
Belanghebbende voert het volgende aan. Van het verlenen van onvoldoende medewerking in de zin van artikel 54 lid 1 WWB is slechts sprake als dat betrekking heeft op het recht op bijstand en niet als het gaat over een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Ter onderbouwing verwijst belanghebbende naar CRvB-jurisprudentie.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Beoordelingsperiode
Gelet op de inhoud en de strekking van het primaire besluit gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat de ingangsdatum van de intrekking ook een beëindiging inhoudt per datum waarop het primaire besluit is genomen.
Artikel 17 lid 2 WWB
Op grond van bovenstaande artikel verleent de belanghebbende het college desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet. Daaronder wordt in ieder geval het verlenen van medewerking aan een oproep verstaan om op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen in verband met zijn arbeidsinschakeling. Volgens het voorlopige oordeel geldt deze medewerkingsplicht zowel jegens het college als jegens een door het college ingeschakeld re-integratiebedrijf.
Bedoeling van de wetgever
Met de toevoeging van de tweede zinsnede aan het tweede lid van artikel 17 heeft de wetgever beoogd een verduidelijking te geven aan de medewerkingsplicht (in relatie tot de informatieverplichting van artikel 17 lid 1 WWB) in die zin, dat het meewerken aan de in dit zinsdeel genoemde activiteiten wel onder de medewerkingsplicht vallen en dus ook onder de reikwijdte van artikel 54 lid 1 WWB (TK 2012/13, 33 556, nr. 3, p. 18-19). De namens belanghebbende aangehaalde uitspraken van de CRvB zien op de wetgeving, zoals deze voor 1 juli 2013 gold.
Niet bestreden
Belanghebbende bestrijdt niet dat hij zonder bericht niet is komen opdagen bij het re-integratiebureau. Ook blijkt niet dat hij daartoe niet in staat was. Vooralsnog geeft belanghebbende geen enkele verklaring voor zijn gedraging. Naar het voorlopige oordeel schendt hij dan ook de medewerkingsplicht van artikel 17 lid 2 WWB.
Gevolg schending medewerkingsplicht
Het niet nakomen van de in artikel 17 lid 2 WWB geëxpliciteerde medewerkingsverplichting kan tot gevolg hebben dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Door geen gevolg te geven aan een oproep maakt betrokkene het voor het college onmogelijk om zijn recht op bijstand in relatie met de arbeidsinschakeling dan wel het plan van aanpak vast te stellen. Daarvan is hier, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter sprake. Niettemin acht de voorzieningenrechter in het onderhavige geval geen grondslag aanwezig voor intrekking van de bijstand. Deze grondslag kan gelet op het voorgaande weliswaar worden gevonden in artikel 54 lid 4 WWB maar voor de toepassing hiervan is vereist dat het recht op bijstand eerst wordt opgeschort met toepassing van artikel 54 lid 1 WWB en dat het college aan betrokkene een termijn geeft om het verzuim te herstellen (art. 54 lid 2 WWB). Het college verzuimt dit.
Geen grondslag genoemd
De voorzieningenrechter stelt verder vast dat het college in het primaire besluit geen grondslag voor de intrekking noemt. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is het college evenwel niet bevoegd toepassing te geven aan artikel 54 lid 3 WWB. Dat artikellid verwijst namelijk niet naar artikel 17 lid 2 WWB als grondslag voor intrekking van bijstand. Dit betekent vooralsnog dat het college niet bevoegd was de bijstand van belanghebbende in te trekken.
Voorlopige voorziening
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening door het primaire besluit te schorsen tot zes weken na verzending van de uitspraak op het beroep. Verzoeker heeft aanspraak op bijstand per datum intrekking bijstand naar de voor hem geldende norm.
Redactionele noot
Bij mijn weten is dit de eerste uitspraak over de toepassing van artikel 17 lid 2 WWB zoals dat luidt vanaf 1 juli 2013. Het is heel jammer dat het college niet eerst toepassing geeft aan het opschorten van het recht op bijstand en belanghebbende in de gelegenheid stelt zijn verzuim te herstellen. Ik verwacht in dat geval dat het oordeel van de voorzieningenrechter voor belanghebbende anders had uitgepakt. Nu opschorten van het recht op recht op bijstand niet langer dan acht weken mag duren en deze termijn is verstreken, zal het college ‘opnieuw’ moeten beginnen. Ik verwacht dan ook dat het college bij de beslissing op bezwaar volledig tegemoet zal komen aan de grief.
Desalniettemin blijft het interessant te weten hoe de bestuursrechter zal oordelen over de gevolgen van de schenden van de medewerkingsverplichting van artikel 17 lid 2 WWB. Uit de onderhavige zaak zou je kunnen opmaken dat vast staat dat belanghebbende voor zijn arbeidsinschakeling is aangewezen op een participatieplaats. Wel moet nog worden vastgesteld – althans zo ik begrijp – hoe de begeleiding op deze ‘werkplek’ moet worden vormgegeven. Daarover zijn inlichtingen van de kant van belanghebbende zonder meer noodzakelijk. Of zou de Centrale Raad oordelen dat het vaststellen van de manier van begeleiding in het verlengde ligt van het onderzoek naar de arbeidsmogelijkheden en dus de inzet van het betreffende instrument? Het uiteindelijke oordeel is aan de Centrale Raad. En dat zal nog wel even duren verwacht ik.
Ik wijs verder op mijn blog waarin ik me afvraag of gemeenten met de aanpassing van artikel 17 lid 2 WWB niet blij zijn gemaakt met een dooie mus.
©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies