Op 28 februari gerectificeerd
Beëindiging bijstand jongere
In RBNHO:2013:11877 oordeelt de rechtbank dat het college terecht is overgegaan tot de beëindiging van de bijstand.
Aan belanghebbende (20 jaar) is bij besluit van 13 februari 2013 bijstand toegekend met ingang van 2 november 2012. In datzelfde besluit beëindigt het college de bijstand met ingang van 14 februari 2013. Het college handhaaft dat besluit in bezwaar. Belanghebbende komt in beroep.
De feiten
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. In oktober 2012 heeft belanghebbende een opleiding afgerond en op 2 november 2012 vraagt hij bijstand aan. Het college stuurt hem een brief waarin onder meer staat dat hij moet uitzoeken of hij weer naar school kan en wanneer de opleiding start. Verder staat er in de brief:
“Mocht u op 30 november 2013 [red. bedoeld is 2012] niet gestart zijn met een opleiding of is het u niet gelukt om betaald werk te vinden, dan komt u mogelijk alsnog in aanmerking voor een bijstandsuitkering.”
Om zijn scholingsmogelijkheden te bespreken heeft belanghebbende op 6 november 2012 een gesprek bij de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC). Daaruit blijkt dat hij een en HBO-opleiding kan volgen die in februari 2013 start. Per 1 september 2013 begint belanghebbende aan de opleiding IT Business en ontvangt vanaf die datum studiefinanciering. In geschil is of het college de bijstand op goede gronden heeft beëindigd met ingang van 1 februari 2013.
Recht op bijstand?
Het college stelt zich op het standpunt dat belanghebbende vanaf 1 februari 2013 geen recht heeft op bijstand. Hij kan immers per die datum gaan studeren en heeft daarbij aanspraak op studiefinanciering. Daartegen verzet belanghebbende zich. Hij stelt dat van hem niet kan worden gevergd dat hij een nieuwe studie gaat volgen. Hij acht de kans reëel dat hij de (HBO-)opleiding niet met succes zal afronden en wil niet met een forse studieschuld achterblijven zonder dat zijn kansen op de arbeidsmarkt zijn verbeterd. Verder wijst hij er op dat de uiterste inschrijvingsdatum voor de opleiding 31 januari 2013 was. Volgens belanghebbende handelt het college in strijd met het vertrouwens- en rechtzekerheidsbeginsel door eerst een uitkering toe te kennen en deze vervolgens ná het sluiten van die inschrijvingsdatum weer in te trekken.
Voorwaarden weigeren bijstandsaanvraag
De rechtbank stelt vast dat aan de voorwaarden van artikel 13 artikel lid 2 aanhef onderdeel c onder 1° WWB is voldaan – hetgeen ook niet wordt bestreden – omdat belanghebbende:
- met ingang van 1 februari 2013 een opleiding kon gaan volgen;
- aanspraak heeft op studiefinanciering voor die opleiding; en
- jonger is dan 27 jaar.
Volgens de rechtbank blijkt niet dat het volgen van een opleiding – al dan niet HBO – van belanghebbende niet kan worden gevergd. Het opbouwen van (meer) studieschuld is daarvoor in elk geval niet voldoende reden. Ook uit het advies van het RMC blijken geen belemmeringen om een vervolgstudie te doen.
Plicht van het college
Het college had – volgens de rechtbank – op grond van het vorenstaande de plicht om de aanvraag af te wijzen. De omstandigheid dat het college pas op 13 februari 2013, en dus bijna twee weken na de start van deze opleiding het primaire besluit heeft gegeven, betekent niet dat voor het college niet langer de plicht bestond de aanvraag af te wijzen. De rechtbank acht van belang dat belanghebbende al ruim vóór die datum bekend was met dat voor hem geen recht op bijstand bestond als hij kon gaan studeren en daarvoor studiefinanciering kon krijgen. Dit blijkt uit de brief die hij ontving van het college en moet hem uit het gesprek met het RMC ook duidelijk zijn geworden. Dat betwist belanghebbende niet, maar hij wilde aanvankelijk niet verder studeren. Naar oordeel van de rechtbank komt het voor zijn rekening en risico dat hij zich niet tijdig voor de op 1 februari 2013 startende opleiding heeft ingeschreven.
Beroep op vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel
Belanghebbende miskent in dit kader dat de beslissing de bijstand toe te kennen en deze te beëindigen in één beschikking zijn vervat. Daarom slaagt het beroep op vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel niet. Ook overigens blijkt niet dat bij belanghebbende het vertrouwen is gewekt dat hij langer dan 1 februari 2013 recht zou hebben op bijstand. In de brief van 2 november 2013 – waaraan hij refereert – is slechts vermeld dat hij mogelijk voor bijstand in aanmerking komt.
Redactionele noot
Met deze uitspraak geeft de rechtbank antwoord op de vraag of een jongere kan worden tegenworpen dat hij zich door eigen toedoen niet of niet tijdig heeft ingeschreven op een uit Rijks kas bekostigde opleiding waarvoor aanspraak bestaat op studiefinanciering. Dat ligt in de lijn met de bedoeling van de wetgever: jongeren horen niet in de bijstand, maar zitten op school of werken (33 815 nr. 3). Ik ben benieuwd naar meer jurisprudentie over het (blijvend) tegenwerpen van deze uitsluitingsgrond. Dit brengt immers ook mee dat een jongere die pas op een later moment weer kan instappen op een dergelijke opleiding tot die tijd niet over middelen kan beschikken voor de noodzakelijke kosten van bestaan.
Jurisprudentie overig
In RBDHA:2013:14962 oordeelt de rechtbank dat als een jongere al een startkwalificatie heeft, het college moet onderzoeken of een verdere opleiding kan bijdragen aan een beter arbeidsmarktperspectief. Nemen deze kansen toe, dan ligt het voor de hand te oordelen dat het volgen van een studie redelijkerwijs van een jongere mag worden verwacht. Daarbij moet het college ook afwegen of deze opleiding kan worden afgerond voor het 27ste levensjaar.
Eerder blog
Geïnteresseerden wijs ik op het blog over toepassing van de uitsluitingsgronden van artikel 13 lid 2 aanhef onder c en d WWB, toepasselijke jurisprudentie en de vragen die dat nog steeds kan oproepen.
©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies
Pingback: Rechtbank: uitsluitingsgrond studeren onvoldoende gemotiveerd | Ingeborg Lunenburg Opleiding + Advies