Met regelmaat doet de Raad uitspraken over geschillen over terugvordering (van de kosten) van bijstand in verband met achteraf ontvangen middelen. De WWB biedt daarvoor een aparte grondslag namelijk (thans) artikel 58 lid 2 onder f sub 1º WWB.1 In de Participatiewet blijft deze grondslag ook gewoon bestaan. Betrokkenen maken niet altijd melding van de ontvangst van deze middelen. Dit blog gaat over de vraag of het college de hoogte van de bestuurlijke boete (in principe) mag vaststellen op de hoogte van de terug te vorderen bijstand.
Ratio van deze grondslag
Aan artikel 58 lid 2 onder f sub 1º WWB ligt de volgende gedachte ten grondslag. Het college zou de (terug te vorderen) bijstand niet hebben verleend als de betrokkene al op een eerder tijdstip over naderhand beschikbare gekomen middelen had kunnen beschikken. Dat achteraf rekening wordt gehouden met die later ontvangen middelen en dat de eerder verleend bijstand kan worden teruggevorderd, hangt samen met het complementaire karakter van de bijstand. Zodra over die middelen kan worden beschikt, kan tot terugvordering worden overgegaan (CRVB:2013:BZ2317). Voor de toepassing van deze grondslag is dus geen intrekking of herziening noodzakelijk. Dat is ook logisch want het (oorspronkelijk) besluit was juist; er is geen ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand verleend. Wel is vereist dat de aanspraak op de middelen bestaat en vanzelfsprekend dat deze aanspraak betrekking heeft op een periode van bijstandsverlening.
Vaste jurisprudentie van de Raad
Hieronder staan een aantal uitspraken genoemd die gaan over de hier bedoelde grondslag van terugvordering.
- In CRVB:2009:BJ7733 oordeelt de Raad dat het college over kon gaan tot terugvordering omdat middelen waarover belanghebbende achteraf kon beschikken die de toegestane vermogensgrens overschrijden (zie ook CRVB:2013:BZ9823).
- In CRVB:2008:BC9255 oordeelt de Raad dat als er geen sprake is van een aanspraak op middelen, artikel 58 lid 12 onder f sub 1º WWB toepassing mist.
- In CRVB:2008:BC7175 oordeelt de Raad dat als de middelen bestemd zijn voor voor levensonderhoud (inkomen), artikel 58 lid 1 sub f onder 1° niet van toepassing is (zie ook CRVB:
- In CRVB:2008:BD1590 oordeelt de Raad dat bij een nabetaling van een WW-uitkering die betrekking heeft op een eerdere bijstandsperiode artikel 58 lid 1 onder f sub 1º WWB een zelfstandige terugvorderingsgrond biedt. Toepassing van artikel 54 lid 3 in verbinding met 58 lid 2 onder a WWB is geen alternatief.
- In CRVB:2010:BO4653 oordeelt de Raad dat het naderhand verkrijgen van middelen, zoals een erfenis, er geen sprake is van ten onrechte verleende bijstand.
- In CRVB:2008:BD6261 oordeelt de Raad dat de aanspraak op een erfdeel ontstaat op het tijdstip van overlijden van de erflater.
Niet melden ontvangst middelen
Het behoeft geen toelichting dat belanghebbende op grond van artikel 17 lid 1 WWB verplicht is om de ontvangst van middelen te melden bij het college. Wordt deze verplichting (verwijtbaar) geschonden, dan is het college verplicht een bestuurlijke boete op te leggen. De hoogte van de bestuurlijke boete bedraagt in principe 100% van het benadelingsbedrag (art. 18a lid 1 WWB). Onder het benadelingsbedrag wordt het bedrag verstaan dat door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen (art. 18a lid 2 WWB).
Geen misverstand?
Uit de letterlijke tekst volgt dat alleen dat deel van de bijstand, welke moet worden teruggevorderd vanwege het verzwegen van de ontvangst van middelen, in aanmerking kan worden genomen bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete. Ik ga er van uit dat er geen anderen beletselen aan het opleggen daarvan in de weg staan. Dat wordt dan een splitsing voor wat betreft de grondslag van de terug te vorderen bijstand, of toch niet?
Bijzondere uitspraak?
De Raad deed in 2008 een uitspraak over een dergelijke kwestie (CRVB:2008:BC5490). Wat ging het om? Aan betrokkene wordt per bepaalde datum bijstand toegekend. Daaraan wordt de verplichting verbonden dat belanghebbende bezwaar maakt tegen de afwijzing van een ziektewet-uitkering. Dat heeft ze weliswaar gedaan, maar verzuimd het college in kennis te stellen van de ontvangst van de nabetaling. Een deel van de periode waarop de ziektewet-uitkering betrekking heeft is gelegen voor de ingangsdatum van de bijstand.
Herziening en terugvordering
Het college gaat over tot herziening van het recht en bij gevolg daarvan tot terugvordering.3 Het college heeft de hoogte van de boete overeenkomstig de bepalingen van het Boetebesluit socialezekerheidswetten vastgesteld op 10% van het benadelingsbedrag. Onder een benadelingsbedrag wordt volgens artikel 1 van dat Boetebesluit het bruto bedrag aan bijstand verstaan dat door het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend. Volgens de Raad brengt een redelijke wetsuitleg mee dat daaronder tevens moet worden begrepen de situatie als hier aan de orde, waarin het recht op ZW-uitkering later wordt vastgesteld en geen (juiste) inlichtingen worden verstrekt over de nabetaling van de ZW-uitkering.
Gevolg
Uit het oordeel van de Raad lijkt te volgen dat het college kan kiezen welke grondslag het toepast. Artikel 58 lid 2 onder f sub 1° WWB kan dus opzij worden gezet in voorkomende gevallen. Dat is vreemd, dat wordt niet bedoeld met de bevoegdheid van het toepassen van bepalingen. Vooral omdat een deel van de bijstand, die in de terugvordering is begrepen, niet ten onrechte is verleend. Dat dit achteraf pas blijkt doet daar mijns inziens niet aan af. Het behoeft geen toelichting dat het oordeel van Raad verstrekkende gevolgen heeft voor de hoogte van de bestuurlijke boete die kan worden opgelegd. Denk ook aan die gevallen waarop het overgangsrecht straks niet meer van toepassing is.
Tot slot
Na CRVB:2008:BC5490 is er, bij mijn weten, geen dergelijk geschil meer aan de Raad voorgelegd. Dus ik ben heel benieuwd of deze lijn wordt aanhouden.
©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies