Annotatie USZ: dieetkosten, Zorgverzekeringswet is geen voorliggende voorziening

ECLI:NL:CRVB:2014:3221USZ+OL
Verschenen in USZ 2014/379 (Sdu Uitspraken Sociale Zekerheid), aflevering 15

Inhoudsindicatie
Zorgverzekeringswet (Zvw) is geen voorliggende voorziening voor dieetkosten.

Noot door I.M. Lunenburg
De WWB heeft als uitgangspunt dat het in het stelsel van bestaansvoorziening de plaats inneemt van de laatste voorziening. Daarom speelt het begrip ‘voorliggende voorziening’ een bepalende rol. De begripsomschrijving brengt tot uitdrukking dat elke andere bestaansvoorziening voor deze wet, als sluitstukvoorziening, het karakter heeft van een voorliggende voorziening, die met voorrang op de WWB moet worden toegepast. De bijstandsverlening is complementair ten opzichte van een voorliggende voorziening. Als zich in het bereik of de werking van een voorliggende voorziening wijzigingen voordoen, moet de uitvoering van de WWB daarbij aansluiten (Kamerstukken II 2002/03, 28870, 3, p. 34).

Art. 15 WWB bepaalt aldus de bevoegdheid tot bijstandsverlening in relatie tot de voorliggende voorziening. Dat artikel bepaalt dat geen recht op bijstand bestaat indien er voor de betreffende kosten een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening. Er kan eveneens geen beroep op bijstand worden gedaan voor kosten die in de voorliggende voorziening niet worden vergoed als daar een bewuste keuze aan ten grondslag ligt, om deze kosten niet te vergoeden. In deze zaak gaat het om de vraag of het college de aanvraag om dieetkosten (glutenvrij dieet) terecht heeft afgewezen onder toepassing van art. 15 WWB.

Uit het vorenstaande volgt dat er feitelijk twee grenzen zijn bij de beantwoording van de vraag of een voorliggende voorziening in de weg staat aan bijstandsverlening. Ten eerste de grens van de kosten(soort) waarop de voorziening ziet. Dat noem ik de reikwijdte van een voorliggende voorziening. En ten tweede de omvang van het verstrekkingenpakket van de voorziening.

Voor de toepassing van art. 15 lid 1 WWB is het dus van belang om te weten wat de reikwijdte van de voorziening is. Want art. 15 lid 1 WWB staat in beginsel in de weg aan bijstandsverlening voor kosten die binnen de reikwijdte van de voorliggende voorziening vallen, ongeacht de vraag of deze daadwerkelijk een (gedeeltelijke) vergoeding voor deze kosten kent. Vallen de kosten daarentegen (ook) buiten de reikwijdte van de voorziening, dan is de voorziening voor de betreffende kosten geen voorliggende voorziening en is art. 15 lid 1 WWB dus geen afwijzingsgrond (zie CRvB 11 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3731).

Het is niet altijd zonneklaar of de betreffende kosten binnen de reikwijdte van een voorziening vallen. Vooral bij de Zorgverzekeringswet (Zvw) speelt dit. De Zvw is (tezamen met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten) naar vaste rechtspraak van de CRvB een passende en toereikende voorliggende voorziening voor (para)medische kosten. Verder zijn er ook kosten die weliswaar een medische of paramedische achtergrond hebben, maar op zichzelf niet als (para)medische kosten, zoals hier bedoeld, kunnen worden aangemerkt. Een bekend voorbeeld daarvan zijn de zogenaamde voedingssupplementen (CRvB 3 juli 2001, ECLI:NL:CRVB:2001:AB3250).

Of een voorziening als voorliggende voorziening moet worden aangemerkt vraagt soms ook, zo blijkt uit deze zaak, om een historische bespiegeling. De Raad deed al eerder uitspraken waar dat nodig bleek voor het verlossende woord. Twee voorbeelden.
In zijn uitspraak van 18 maart 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC7053 wordt overwogen dat in de op 1 juni 2004 in werking getreden Regeling ziekenvervoer Ziekenfondswet (Stcrt. 2004, 73; in het vervolg Regeling) is bepaald onder welke omstandigheden en voorwaarden een ziekenfondsverzekerde aanspraak kon maken op vergoeding van kosten van vervoer naar en van een arts, medisch specialist of instelling in verband met een geneeskundige behandeling. Met de invoering van de Regeling bleef, zij het in beperkte vorm, het zittend ziekenvervoer in het ziekenfondspakket gehandhaafd. Uit de toelichting op de Regeling heeft bij de totstandkoming daarvan, naast beperkte financiële ruimte voor vergoeding van zorguitgaven, ook een ander motief een rol gespeeld. Namelijk het terugdringen van oneigenlijk en ondoelmatig gebruik van zittend ziekenvervoer door een beoordeling vooraf door het ziekenfonds op basis van in de Regeling neergelegde criteria. De CRvB oordeelt dat als de voorliggende voorziening kosten, zoals hier aan de orde, in het algemeen of in een specifiek geval als niet noodzakelijk aanmerkt zoals bedoeld in art. 15 lid 1 tweede volzin WWB, het college niet bevoegd is om bijstand te verlenen.

Een belangrijke uitspraak over ‘tandartskosten’ is de uitspraak van de Raad van 17 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK4230. Daarin oordeelt de CRvB dat de rechtbank het college ten onrechte de onderzoeksplicht heeft opgedragen naar de reden waarom in de Zvw de kosten van tandheelkundige hulp niet worden vergoed. Voor de kosten van een tandheelkundige behandeling moet sinds 1 januari 2006 de Zvw, mede gelet op art. 2.7 Besluit zorgverzekering, in beginsel als een aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorziening worden beschouwd. In gevallen waarin deze zorg niet tot de prestaties behoren die op grond van het bij of krachtens de Zvw bepaalde voor vergoeding in aanmerking komen, staat het bepaalde in art. 15 lid 1 tweede volzin WWB in beginsel aan bijstandsverlening in de weg. Daaraan doet volgens vaste rechtspraak met betrekking tot kosten als hier aan de orde niet af dat de door betrokkene gemaakte kosten niet volledig door de voorliggende voorziening worden vergoed. Dit brengt met zich mee dat art. 15 lid 1 WWB aan toekenning van de gevraagde bijzondere bijstand in de weg staat.

In deze zaak stelde het college dat er in de Zvw een bewuste keuze was gemaakt om dieetkosten niet te vergoeden. In de Tweede Kamer was namelijk een motie die opriep om het verstrekkingenpakket voor die kosten uit te breiden, verworpen. De CRvB volgt het college niet. De dieetkosten vielen namelijk al buiten de reikwijdte van de Zfw/Zvw. Hoewel dat niet met zoveel woorden wordt gezegd, valt op te maken dat de motie als oproep wordt aangemerkt om de reikwijdte van de Zvw te verruimen. Aan het feit dat deze motie is verworpen kan daarom niet de betekenis toekomen dat die reikwijdte wel is verruimd en vervolgens dat daarmee de vergoeding van dieetkosten bewust buiten de voorziening zijn gelaten. Zonder andere toepasselijke voorwaarden, die in de weg staan aan bijstandsverlening, is een oordeel op basis van art. 35 WWB aangewezen. In deze zaak is niet in geschil dat de kosten zich hebben voorgedaan, dat zij noodzakelijk waren en voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden.

©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies