Het komt met regelmaat voor dat geschillen te maken hebben met het ontvangen van de post. Vaak gaat het om (belastende) besluiten of uitnodigingen waarin belanghebbende wordt verzocht ten kantore van de gemeente te verschijnen. Van (belastende) besluiten of andere geschriften wordt met regelmaat gesteld dat ze niet zijn ontvangen. Het kan echter ook gaan om zaken waarin de post belanghebbende wel bereikt maar niet tijdig. Dit met gevolg dat de aanvraag wordt geweigerd, het recht op bijstand wordt opgeschort of zelfs ingetrokken. De Raad voegt daar in CRVB:2014:2055 een – naar mijn mening – toch wel bijzondere ‘rechtsoverweging’ aan toe.
Uit de uitspraak maak ik op dat het gaat om een (vermeende) verbreking van de (echtelijke) relatie waarbij beide echtelieden verzoeken aan hen, als zelfstandig subject van bijstand, een uitkering toe te kennen.
Wat speelt er in deze zaak?
Belanghebbende verzoekt om een uitkering en geeft aan dat zij een kamer bewoont op een bepaald adres. Daarvan overlegt zij een huurovereenkomst. Het college legt rond 20.00 uur een onaangekondigd huisbezoek af en treft belanghebbende niet aan. Een aantal bewoners van het pand delen het college mede belanghebbende niet te kennen. Daags na het onaangekondigde huisbezoek deponeren twee medewerkers van de sociale dienst een uitnodiging in de brievenbus. Daarin wordt belanghebbende verzocht de volgende dag in persoon te verschijnen voor een gesprek. Zij verschijnt zonder tegenbericht niet. Het college weigert de aanvraag, vordert de verstrekte voorschotten terug en handhaaft het besluit in bezwaar. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Hoger beroep
Belanghebbende komt in hoger beroep en voert het volgende aan. Op de avond van het onaangekondigd huisbezoek was zij niet aanwezig omdat zij toen als vrijwilligster actief was bij de wekelijkse bingoavond van een buurtvereniging. Verder voert zij aan dat haar een te korte termijn is gegeven om te kunnen voldoen aan de uitnodiging voor het gesprek. Die uitnodiging is namelijk door de medewerkers van de sociale dienst in de brievenbus gedeponeerd op een tijdstip waarop Post.NL de post al had bezorgd. Er bestond voor haar dus geen aanleiding de brievenbus nogmaals te ledigen. Kortom; er resteerde vervolgens een te korte termijn om nog op de uitnodiging te reageren.
De Raad
Bij een aanvraag om bijstand rust de bewijslast van bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf (red. zie bijvoorbeeld CRVB:2010:BN2458). Zo rust onder meer de plicht op betrokkene om juiste en volledige informatie over zijn woon- en leefsituatie te verschaffen. Deze gegevens zijn namelijk van essentieel belang voor de vaststelling van het recht op bijstand. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Wordt niet voldaan aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting, is dit een grond voor de weigering van de bijstand als daardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Niet aannemelijk
Als eerste oordeelt de Raad dat belanghebbende niet aannemelijk maakt dat zij woonachtig was op het door haar opgegeven adres. De omstandigheid dat zij tijdens het onaangekondigde huisbezoek niet thuis was in verband met een bingoavond, doet niet af aan de bevindingen van dat huisbezoek. Die wijzen er op juist op dat belanghebbende niet woonachtig is op het door haar opgegeven adres. Daarbij is – volgens de Raad – van belang dat één van de in de huurovereenkomst genoemde kamers leegstond en dat de andere in die overeenkomst genoemde kamer door andere personen werd bewoond. De overige twee kamers van het pand werden eveneens door andere personen gehuurd. Die personen waren aanwezig en hebben aan de medewerkers van de sociale dienst meegedeeld dat zij belanghebbende niet kenden. Tot zover niets vreemds aan deze uitspraak.
Te korte termijn
De grond dat belanghebbende een te korte termijn is gegeven om te kunnen voldoen aan de uitnodiging voor het gesprek slaagt volgens de Raad (ook) niet. Daarvoor is het volgende van belang. Uit de toevoeging bij het rapport “aanvraag WWB levensonderhoud” blijkt dat belanghebbende op de dag, nadat zij had moeten verschijnen, telefonisch contact heeft opgenomen met de sociale dienst. Zij verklaart na de bingoavond bij een vriendin te zijn blijven slapen en pas op de avond daarna weer terug gegaan is naar het uitkeringsadres. Daar heeft zij voor het eerst de uitnodigingsbrief gezien.
Ook een huisbezoek bij de ex-partner
Belanghebbende had de dag voordat zij op (op uitnodiging) moest verschijnen overdag van haar ex-partner gehoord dat medewerkers van de sociale dienst zijn woning hadden bezocht voor het afleggen van een huisbezoek en dat die ex-partner daaraan niet heeft willen meewerken. Gelet op de visie van belanghebbende heeft een te korte uitnodigingstermijn, door haar gesteld op 9 uur en 50 minuten, hier geen directe rol gespeeld bij het niet voldoen aan de uitnodiging. Tot zover niets vreemds aan deze uitspraak.
Melden tijdelijke afwezigheid?
Belanghebbende is – volgens de Raad – vooral vanwege haar afwezigheid op de dag van het onaangekondigde huisbezoek tot de avond voor de uitnodiging, niet op dat gesprek verschenen. In r.o. 4.7 van deze uitspraak staat een zinsnede die de uitspraak – naar mijn mening – bijzonder maakt. De Raad oordeelt dat:
“Het valt haar te verwijten dat zij van die tijdelijke afwezigheid tevoren geen mededeling heeft gedaan.”
Ook nadat belanghebbende van haar ex-partner had vernomen dat er medewerkers van de sociale dienst aan zijn deur waren geweest, heeft zij niet direct contact opgenomen met de sociale dienst. Als gevolg van deze handelwijze heeft het geplande gesprek niet kunnen plaatsvinden. Dit heeft er – volgens de Raad – toe geleid dat de woonsituatie van belanghebbende onduidelijk is gebleven.
Elke korte afwezigheid melden?
Ik vind de toevoeging van de hiervoor aangehaalde zinsnede zeer opmerkelijk. Op de eerste plaats voegt deze (in casu) niets toe om tot een terecht oordeel te kunnen komen dat het hoger beroep tot bevestiging van de aangevallen uitspraak moet leiden. Op de tweede plaats zou hieruit kunnen worden afgeleid dat een uitkeringsgerechtigde zijn tijdelijke afwezigheid (van twee of drie dagen) altijd aan het college moet melden. Dat is niet wat ik opmaak uit de vaste jurisprudentie van de Raad over dergelijke kwesties (zie bijvoorbeeld CRVB:2014:2382). Deze uitspraak moet daarom nadrukkelijk op basis van alle (samenhang van de) feiten en omstandigheden worden gelezen! Een slip of the pen van Raad? Dat hoop ik dan maar.
Tot slot
In het begin van dit blog staat dat geschillen ook kunnen gaan over (de gevolgen van) het niet ontvangen van de post. Daarover nog iets. Ontkent belanghebbende de uitnodiging voor bijvoorbeeld een heronderzoek te hebben ontvangen, dan gelden dezelfde regels als altijd ingeval iemand stelt een bepaald geschrift niet te hebben ontvangen. Na het niet verschijnen op een heronderzoek zal het college doorgaans het recht op bijstand opschorten en een termijn bieden waarbinnen het verzuim kan worden hersteld (art. 54 lid 1 en 2 WWB). Heeft belanghebbende echter geen bezwaar gemaakt tegen het opschortingsbesluit (of tegen het feitelijk niet betalen van de bijstand), dan kan de mededeling dat hij de eerste uitnodiging niet heeft ontvangen, voor kennisgeving worden aangenomen. Let op. Het is wel zo dat het college dit bij het opleggen van de bestuurlijke boete moet betrekken als dat wordt aangevoerd (vergelijk CRVB:2014:2799).
Het college moet in het algemeen nagaan of de ontvangst van de post geloofwaardig wordt betwist. Is dat zo, dan komt de bewijslast dat het geschrift is verzonden bij het college te liggen (vergelijk CRVB:2011:BT8936). Slaagt het college er niet in dat aan te tonen, dan moet er – in juridische zin – van worden uitgegaan dat het geschrift belanghebbende nooit heeft bereikt.
Het feit dat belanghebbende na het verstrijken van de hersteltermijn als bedoeld in artikel 54 lid 2 WWB pas contact opneemt met het college komt voor eigen rekening en risico, tenzij dat belanghebbende niet kan worden verweten door bijvoorbeeld ziekte of medicijngebruik. Het is aan de belanghebbende dat aannemelijk te maken (CRVB:2012:BX5528).