In CRVB:2014:3180 oordeelt de Raad over de vraag over welke te beoordelen periode belanghebbende de op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden en of het college het beroep op de zesmaandenjurisprudentie moet honoreren.
Belanghebbende ontvangt sinds 13 december 1983 bijstand. Bij brief van 29 juli 2009 meldt zij het college dat zij per 1 april 2009 een winkel is begonnen en daarin een bedrag van € 100 per maand ontvangt. Ook verwijst zij naar de eerder toegezonden gegevens van de KvK en verder geeft zij de gegevens door van haar boekhouder. Op de wijzigingsformulieren van de daarop volgende maanden geeft belanghebbende steeds aan dat zij een bedrag van eerst € 100 en later € 200 aan inkomsten ontvangt.
Informatie bedrijf
Uit de gegevens van de KvK blijkt dat belanghebbende vanaf 30 maart 2009 als vennoot van de Vof staat ingeschreven. Haar dochter staat op dat moment geregistreerd als andere vennoot. De Vof is op 17 maart 2008 gevestigd. Vanaf 1 juli 2009 staat het bedrijf (de Vof) als eenmanszaak geregistreerd op naam van belanghebbende en vanaf 28 september 2009 wederom als Vof met belanghebbende en haar dochter als vennoten.
Aanleiding voor nader onderzoek
Tijdens een gesprek op 4 juni 2010 verklaart belanghebbende dat zij samen met haar dochter een winkel heeft waarin zij enkele uren per week werkt en waarvoor zij een vergoeding van € 200 per maand ontvangt. Omdat uit informatie op internet blijkt dat het om twee vestigingen gaat stelt het college een nader onderzoek in naar de rechtmatigheid van de aan haar verleende bijstand. Dit leidt uiteindelijk tot het intrekken van het recht op bijstand en bij gevolg een terugvordering van ten onrechte verleende bijstand tot een bedrag van € 20.392,96. Dat bedrag is tot stand gekomen nadat de rechtbank heeft geoordeeld dat het college de terugvordering moest matigen door deze te beperken tot de periode van zes maanden na 4 juni 2010. Dit vanwege een succesvol beroep op de zesmaandenjurisprudentie.
Het oordeel van de Raad
De te beoordelen periode loopt van 1 april 2009 tot en met 30 november 2010. De Raad oordeelt – onder verwijzing naar CRVB:2007:BB4026 – dat belanghebbende moet worden aangemerkt als zelfstandige in de zin van artikel 1 aanhef en onder b Bbz 2004. Het betoog van belanghebbende dat zij niet voldoet aan het urencriterium slaagt niet. Zij heeft in haar bezwaarschrift en tijdens de hoorzitting verklaart dat zij dagelijks in de winkel aanwezig is en in 2009 een periode van drie maanden alleen heeft gestaan. De aanwezigheid tijdens reguliere arbeidstijden op een werkplek in een bedrijf rechtvaardigt de vooronderstelling dat de betrokkene daar op geld waardeerbare arbeid verricht. Het tegendeel maakt belanghebbende niet aannemelijk. Vanaf 30 maart 2009 is belanghebbende aan te merken als zelfstandige in de zin van de Bbz 2004. Hieruit volgt dat zij in de te beoordelen periode geen recht op bijstand heeft.
Zesmaandenjurisprudentie
Het beroep op de zesmaandenjurisprudentie houdt in dat de bevoegdheid van het bestuursorgaan om onverschuldigde betaalde uitkeringen terug te vorderen in tijd wordt beperkt als het bestuursorgaan geen, onvoldoende of niet tijdig actie heeft ondernomen op een concreet signaal dat (mogelijk) te veel of ten onrechte bijstand wordt verstrekt en het bedrag van de ten onrechte verleende uitkering onnodig is opgelopen. Na een dergelijk signaal heeft het bestuursorgaan nog zes maanden om tot actie over te gaan. Over de periode gelegen na die zes maanden kan dan geen gebruik meer worden gemaakt van de bevoegdheid tot terugvorderen zonder in strijd te komen met het zorgvuldigheidsbeginsel. Geen beroep kan worden gedaan op de zesmaandenjurisprudentie als betrokkene zijn inlichtingenplicht heeft geschonden.
Voldaan aan inlichtingenverplichting
Belanghebbende heeft van haar activiteiten als zelfstandige pas melding gemaakt in de brief van 29 juli 2009 en heeft zij per die datum voldaan aan de op haar rustende inlichtingenverplichting. Dit betekent dat zij over de periode 30 maart 2009 tot 29 juli 2009 de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Het had op de weg van het college gelegen om de aanname, dat belanghebbende slechts enkele uren in de winkel van haar dochter zou gaan werken en niet als zelfstandige, te verifiëren. De grond dat belanghebbende vanaf 29 juni 2009 heeft voldaan aan de inlichtingsverplichting slaagt.
Concreet signaal
De brief van 29 juni 2009 is een voldoende concreet signaal als bedoeld in de zesmaandenjurisprudentie waarop het college niet voldoende adequaat heeft gereageerd. De terugvordering moet gematigd worden tot de periode van 30 maart 2009 tot en met zes maanden na 29 juli 2009, te weten tot 30 januari 2010. Het college heeft ten onrechte de kosten van bijstand over de periode van 30 januari 2010 tot en met 30 november 2010 teruggevorderd.