In deze blog update alvast een kort eerste overzicht van recente uitspraken die de moeite van het vermelden waard zijn. Het gaat om:
- Beoordelen verblijfsrecht
- Van rechtswege verblijfsrecht
- Reikwijdte artikel 4:5 lid 1 Awb
- Begrip woning
- Spaargelden opgebouwd tijdens de bijstand
- Ontvangst van de post
1. Beoordelen verblijfsrecht
In CRVB:2015:57 oordeelt de Raad dat het college niet bevoegd is om zelfstandig vast te stellen dat betrokkene geen verblijfsrecht (meer) heeft. Betrokkene heeft de Belgische nationaliteit en staat sinds 17 januari 2011 ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (thans basisregistratie personen). In de periode van 11 november 2009 tot 2 juni 2010 verbleef betrokkene op dat adres, in de periode daarna en daarvoor was zijn verblijfadres niet bekend. Betrokkene heeft zich nooit gemeld bij de Immigratie- en naturalisatiedienst (IND). Betrokkene dient een aanvraag in om bijstand welke door het college wordt afgewezen. Daaraan ligt ten grondslag dat betrokkene, volgens het college, een niet-actieve gemeenschapsonderdaan is die het duurzaam verblijfsrecht – na vijf jaar verblijf nog niet heeft bereikt.
De Raad oordeelt kort gezegd als volgt. Niet in geschil is dat belanghebbende in de periode direct voorafgaande aan de te beoordelen periode rechtmatig verblijf had op grond van artikel 8 onderdeel e Vw 2000. Uitsluitend in geschil is of het college bevoegd was te beoordelen of betrokkene, die meer dan drie maanden, maar minder dan vijf jaar in Nederland verblijft en een beroep op bijstand heeft gedaan, ten tijde in geding rechtmatig verblijf had op grond van artikel 8 aanhef onder e Vw 2000. Met de rechtbank beantwoordt de Raad deze vraag – onder verwijzing naar CRVB:2013:BZ3855 – ontkennend.
2. Van rechtswege verblijfsrecht
In CRVB:2014:4347 oordeelt de Raad over de vraag of het college de bijstand naar de norm voor een alleenstaande die aan belanghebbende verleend werd, gewijzigd moet worden naar de norm voor gehuwden en aan belanghebbenden samen moet worden toegekend.
Ter zitting van de Raad heeft het college zich nader op het standpunt gesteld dat belanghebbenden met ingang van 20 april 2011 recht hebben op bijstand naar de norm voor gehuwden. In hoger beroep rest daarom nog te beoordelen of over de periode van 1 tot en met 19 april 2011 (te beoordelen periode) de bijstand naar de norm voor een alleenstaande die aan appellant verleend werd, gewijzigd moet worden naar de norm voor gehuwden en aan appellanten samen moet worden toegekend.
Niet in geschil is dat bijzondere omstandigheden bestaan voor wijziging van de norm met terugwerkende kracht. Evenmin is in geschil dat, behoudens de aard van het verblijfsrecht van appellante in de te beoordelen periode, voldaan wordt aan de voorwaarden voor wijziging van de norm. Beslissend voor het geschil is daarom slechts of appellante in de te beoordelen periode voor bijstandsverlening moet worden gelijkgesteld met een Nederlander. De Raad verwijst voor het hier van toepassing zijnde recht naar CRVB:2013:BZ3857.
Rechtmatig verblijf en gelijkstelling Nederland
Belanghebbende had in de te beoordelen periode hetzij al van rechtswege verblijfsrecht als langdurig ingezetene, dan wel nog wachtende op een beslissing op haar aanvraag om een verblijfsvergunning. De omstandigheid dat belanghebbende in het GBA was geregistreerd als werkzoekende EU-onderdaan doet daaraan niet af. Artikel 24 lid 2 van de Richtlijn kan haar daarom niet worden tegengeworpen. In de te beoordelen periode moet zij met een Nederlander gelijk worden gesteld, zodat belanghebbenden ook over die periode recht hebben op bijstand naar de norm voor gehuwden.
3. Reikwijdte artikel 4:5 lid 1 Awb
In CRVB:2015:20 oordeelt de Raad over de vraag of het college bevoegd is de aanvraag buiten behandeling te laten. Belanghebbende dient een aanvraag in om bijstand. Het college verzoekt hem per brief om overlegging van een aantal gegevens, waaronder alle bankafschriften over de laatste drie maanden. Daaruit blijkt dat hij veelvuldig en voor grotere bedragen tankt en dat hij overwegend tankt en pint in de provincie Zeeland.1 Daaropvolgende verzoekt het college per brief om een schriftelijke en ondertekende verklaring te verstrekken over zijn tank- en pingedrag en over zijn feitelijke verblijfplaats. Belanghebbende wordt er tevens op gewezen dat het niet of niet volledig verstrekken van de gevraagde informatie binnen de daarvoor gestelde termijn tot gevolg heeft dat de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 Awb niet in behandeling wordt genomen. Belanghebbende overlegt de verklaring niet binnen de gestelde termijn waarop het college de aanvraag buiten behandeling laat.
Het oordeel van de Raad
Artikel 4:5 lid 1 aanhef en onder c Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, als de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake als onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2 lid 2 Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Inhoudelijke beoordeling
Het nadere verzoek van het college aan belanghebbende heeft geen betrekking op concrete objectieve gegevens waarover hij beschikt of waarover derden de beschikking zouden hebben, maar ziet uitsluitend nog op een schriftelijke en ondertekende toelichting van belanghebbende zelf op al eerder door hem verstrekte gegevens. Ter zitting van de Raad is dit van de zijde van het college bevestigd. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat de fase waarin redelijkerwijs nog kan worden gesproken van een incomplete aanvraag is gepasseerd en dat het stadium van de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag door het bestuursorgaan is aangebroken.
Aanvullende inlichtingen nodig
Bij die stand van zaken kan het college, als nog (aanvullende) inlichtingen van betrokkene zelf nodig worden geacht, de betrokkene oproepen voor een gesprek of hem om een schriftelijke toelichting vragen. De inhoud van dat gesprek en/of de schriftelijke toelichting kan verder worden betrokken bij de verdere – inhoudelijke – afhandeling en besluitvorming. Als aan een dergelijke oproep of uitnodiging geen gehoor wordt gegeven of als de gegeven toelichting onvoldoende duidelijkheid biedt, moet het college niettemin – eventueel na verder onderzoek – een inhoudelijk besluit (tot toekenning of afwijzing van de bijstand) nemen. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het college onder de gegeven omstandigheden niet bevoegd was om de aanvraag van belanghebbende buiten behandeling te stellen.
4. Begrip woning
In CRVB:2015:79 oordeelt de Raad dat met een woning een zelfstandige woning is bedoeld, namelijk een woning voorzien van een eigen toegang, waarbij geen wezenlijke woonfuncties zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Het college heeft terecht aan betrokkene bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 10% van de gehuwdennorm. Betrokkene moet aangemerkt worden als een alleenstaande in wiens woning een of meer anderen hun hoofdverblijf hebben.
Participatiewet
Deze uitspraak behoudt deels zijn gelding voor de Participatiewet (Paw). De vraag die onder de Paw niet meer aan de orde zal zijn is of iemand wel of geen woonkosten kan delen. Het hebben van hoofdverblijf met een of meer meerderjarige personen leidt namelijk tot het toepassen van de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a Paw, mits geen uitzonderingen van toepassing zijn.
5. Spaargelden opgebouwd tijdens de bijstand
Artikel 34 lid 2 onder c WWB2 bepaalt dat niet als vermogen in aanmerking wordt genomen: spaargelden die zijn opgebouwd tijdens de periode waarin bijstand wordt ontvangen (zie bijvoorbeeld CRVB:2013:BZ7378).
In CRVB:2014:4251 oordeelt de Raad over de vraag of het college terecht is overgegaan tot het terugvorderen van de bijstand wegens het overschrijden van de vermogensgrens. Nu belanghebbenden ten tijde van hun aanvraag langer dan 30 dagen geen recht hebben gehad op bijstand moet het vermogen worden vastgesteld uitgaande van een nieuwe bijstandsperiode. Artikel 34 lid 2 aanhef en onder c WWB is niet van toepassing op tijdens een eerdere bijstandsperiode opgebouwde spaargelden, maar uitsluitend op spaargelden die tijdens een nog lopende bijstandsperiode worden opgebouwd.
Onderbroken periode
In het bepaalde in artikel 19 lid 1 WWB in verbinding met artikel 45 lid 3 WWB wet ligt besloten dat, in het geval dat de bijstandsverlening gedurende ten minste 30 dagen is onderbroken, de bijstandbehoevendheid van een belanghebbende na afloop van die periode opnieuw kan worden aangenomen, als het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm en de vaststelling van het dan beschikbare vermogen meebrengt dat er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
6. Ontvangst van de post
De WWB heeft veel jurisprudentie voortgebracht over geschillen die gaan over het wel of niet hebben ontvangen van geschriften. Vaak gaan die geschillen over de ontvangst van belastende besluiten. In CRVB:2014:4374 oordeelt de Raad over de vraag of het college kon en mocht overgaan tot opschorting en intrekking van het recht op bijstand.
Post retour; opschorten en intrekken recht
Nadat het college brieven gericht aan belanghebbende retour had gekregen met de vermelding: “volle brievenbus”, nodigt de klantmanager bij brief belanghebbende uit voor een gesprek over zijn woonsituatie en heeft hem daarom verzocht voor 11 december 2012 contact op te nemen. Bij besluit schort het college met toepassing van artikel 54 lid 1 WWB het recht op bijstand van belanghebbende op vanaf 11 december 2012 omdat hij niet heeft gereageerd op de brief. Belanghebbende is daarbij alsnog in de gelegenheid gesteld om uiterlijk voor 25 december 2012 contact op te nemen met zijn klantmanager. Hem is tevens meegedeeld dat als hij onvoldoende gevolg geeft aan dit verzoek, de bijstand wordt ingetrokken. Het college trekt onder toepassing van artikel 54 lid 4 WWB, het recht op bijstand in per 1 december 2012. Pas op 19 februari 2013 zoekt belanghebbende telefonisch contact met de afdeling Werk en Inkomen met de mededeling dat hij geen bijstand heeft ontvangen.
Het oordeel van de Raad
Het besluit tot opschorting van de bijstand staat in rechte vast, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand met ingang van 1 december 2012 op grond van artikel 54 lid 4 WWB in rechte stand kan houden. Niet in geschil is dat belanghebbende niet voldoet aan de oproepen om voor 11 december 2012, respectievelijk voor 25 december 2012 contact op te nemen met zijn klantmanager. Hiervan uitgaande resteert enkel de vraag of het niet alsnog binnen de gegeven hersteltermijn voldoen aan de oproep om contact op te nemen, belanghebbende verweten kan worden.
Niet aannemelijk
Belanghebbende voert aan dat hem niet verweten kan worden dat hij niet tijdig contact heeft opgenomen met zijn klantmanager omdat hij de oproepen niet heeft ontvangen, ondanks de omstandigheid dat hij altijd zijn brievenbus controleert. Deze stelling treft geen doel. Vaststaat immers dat bij het werkplein Dwarsdijk poststukken – met het daarop vermelde adres van belanghebbende – retour zijn gekomen waarop door PostNL stickers zijn aangebracht met de mededeling “volle brievenbus”.
Hiermee maakt het college naar het oordeel van de Raad aannemelijk dat ook de brieven van 4 en 11 december 2012, met daarop het juiste adres, daadwerkelijk aan hem zijn verstuurd en dat het niet mogelijk was die brieven bij hem te bezorgen.
Daarom is niet aannemelijk dat belanghebbende ervoor heeft gezorgd dat de voor hem bestemde post in zijn brievenbus kon worden gedeponeerd. Daarbij wordt nog aangetekend dat uit de gedingstukken blijkt dat belanghebbende in februari 2012 al eerder uitnodigingen van zijn klantmanager werk heeft gemist, omdat hij de sleutel van de brievenbus was kwijtgeraakt.
Terecht verwijt
De klantmanager heeft belanghebbende destijds gewezen op het belang van een juiste postbehandeling. Het behoorde dan ook tot de eigen verantwoordelijkheid van hem om geregeld zijn postbus te legen, zodat de uitnodigingen als hier aan de orde hem tijdig kunnen bereiken en daaraan heeft belanghebbende niet voldaan. Daarom verwijt het college hem terecht dat hij niet op de oproepen reageerde.
©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies