De Centrale Raad doet een uitspraak over de vraag of het college de vrijlating van inkomsten uit arbeid moet toepassen (CRVB:2015:1470). Dit blog gaat ook over de vraag of de regels over de vrijlating van inkomsten in de Participatiewet zijn gewijzigd. Maar eerst de onderhavige zaak.
Waar gaat het over
Belanghebbende ontvangt bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Zij gaat een dienstverband aan op basis van een nul-uren contract. Bij brief verzoekt het college haar om voor een bepaalde datum gegevens te overleggen over haar dienstverband en de salarisspecificaties voor zover deze aanwezig zijn. Ook verzoekt het college haar de bankafschriften van de afgelopen maand over te leggen. Uit de uitkeringsspecificatie van de maand volgend op het dienstverband blijkt dat het college de inkomsten over de voorafgaande maand volledig heeft verrekend met de bijstand. Verder verrekent het college een fictief bedrag aan inkomsten over de volgende maand met de bijstand.
Bezwaar
Bij besluit verklaart het college het bezwaar van belanghebbende tegen de uitkeringsspecificatie gedeeltelijk gegrond. Het college stelt zich daarbij op het standpunt dat de fictieve inkomsten ten onrechte in mindering zijn gebracht. De verrekening van de inkomsten is wel in stand gelaten. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit1 ongegrond. Belanghebbende komt in hoger beroep.
Het oordeel van de Raad
In artikel 31 lid 2, aanhef en onder n WWB is bepaald dat niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend inkomsten uit arbeid tot 25% van deze inkomsten, met een maximum van € 188 per maand2 voor zover hij algemene bijstand ontvangt, waarbij voor een persoon die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt geldt dat die inkomsten gedurende ten hoogste zes aaneengesloten maanden niet tot de middelen worden gerekend en dat dit naar het oordeel van het college moet bijdragen aan zijn arbeidsinschakeling.
Gemeentelijk beleid
Het college heeft ter uitvoering van dit artikel beleid opgesteld. Hierin is als uitgangspunt opgenomen dat de inkomstenvrijlating bijdraagt aan arbeidsinschakeling. Betrokkene komt in aanmerking voor inkomstenvrijlating als hij parttime aan het werk gaat met de intentie en de mogelijkheden om het aantal uren en daarmee de inkomsten dusdanig uit te breiden dat volledige uitstroom uit de uitkering plaatsvindt. Daarbij gelden de volgende criteria:
- “Uit het trajectplan/plan van aanpak moet blijken dat parttime werk op dat moment de beste mogelijkheid is;
- Er moeten geen (medische of sociale) belemmeringen zijn voor de uitbreiding van uren en werkzaamheden na verloop van tijd;
- De klant dient in traject te blijven bij een casemanager en/of re-integratiebedrijf teneinde de uitbreiding van uren en werkzaamheden te realiseren;
- In het trajectplan/plan van aanpak dient opgenomen te worden welke stappen er gezet worden om tot de uitbreiding van werkzaamheden te komen.”
Niet voldoen aan de voorwaarden
Het college stelt zich op het standpunt dat in het geval van belanghebbende niet aan die voorwaarden is voldaan. In haar arbeidscontract staat dat de werkgever behoefte heeft aan een extra arbeidskracht bij een vergroot aanbod van werkzaamheden binnen de onderneming of bij afwezigheid van vaste medewerkers. Het contract wijst niet op een intentie of mogelijkheden om het contract uit te breiden naar een vast contract met een dusdanig aantal uren dat belanghebbende uit de uitkering zou kunnen uitstromen. Verder is achteraf – door het aflopen van het contract na ongeveer zes weken – komen vast te staan dat de mogelijkheid van een vast contract niet bestond.
Deeltijdwerk draagt bij aan de arbeidsinschakeling
Belanghebbende voert aan dat met de beleidsregels geen recht wordt gedaan aan de bedoeling van de wetgever. De beoordelingsvrijheid die in artikel 31 WWB aan het college is gegeven gaat volgens haar niet zo ver dat een bijdrage aan de arbeidsinschakeling slechts aan de orde is bij een volledige uitstroom. Zij gaat ervan uit dat deeltijdwerk altijd bijdraagt aan iemands arbeidsinschakeling. Geregeld stroomt men wel uit en in ieder geval doet men werkervaring op. Hoewel belanghebbende een nul-uren contract had, werd zij regelmatig opgeroepen om werkzaamheden als parkeercontroleur te verrichten. Dit is werk waarvoor zij ook is opgeleid.
Ter beoordeling aan het college
De Raad oordeelt dat de verwoorde stelling van belanghebbende geen stand houdt. Het staat ter beoordeling van het college of de gewenste vrijlating van inkomsten kan bijdragen aan de arbeidsinschakeling, zoals als voorwaarde voor vrijlating is bepaald in artikel 31 lid 2, aanhef en onder n WWB. In dit geval kan niet staande worden gehouden dat het college niet in redelijkheid tot het standpunt heeft kunnen komen dat de gewenste vrijlating van inkomsten niet bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Het oproepcontract van belanghebbende ontbeert een duurzaam karakter omdat het geen uitzicht bood op een vaste aanstelling. Uiteindelijk heeft belanghebbende ook maar zes weken gewerkt. In het bestreden besluit heeft het college deze omstandigheden in aanmerking genomen. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak.
Redactionele noot
Opgemerkt wordt dat de beoordeling of de vrijlating bijdraagt aan de arbeidsinschakeling is voorbehouden aan het college. De gemeenteraad overschrijdt de verordenende bevoegdheid als daar regels over worden gesteld bij verordening waar het besluit op rust. Er moet een deugdelijke zelfstandige motivering ten grondslag liggen aan het besluit over de vrijlating van inkomsten (CRVB:2014:3989).
De Participatiewet
In de Participatiewet (PW), die op 1 januari 2015 in werking is getreden, zijn drie bepalingen opgenomen over de vrijlating van inkomsten. Twee daarvan kende we al. De eerste bepaling is die op grond van artikel 31 lid 2, aanhef en onder n PW. Daarover gaat de bovengenoemde uitspraak. Die is – zoals gezegd – ongewijzigd gebleven.
Alleenstaande ouder
De tweede vrijlating is ook niet nieuw. Artikel 31 lid 2, aanhef en onder r PW bepaalt dat inkomsten uit arbeid van een alleenstaande ouder tot 12,5% van deze inkomsten, met een maximum van € 122,26 per maand, gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 30 maanden, voor zover hij algemene bijstand ontvangt, ingeval:
1°. hij de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind tot 12 jaar,
2°. de periode van zes aaneengesloten maanden, bedoeld in onderdeel n, is verstreken, en
3°. dit volgens het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling.
Eerder uitstroom; einde bijstand
Of de hierboven bedoelde alleenstaande ouder in aanmerking komt voor een vrijlating van de inkomsten is dus – zo blijkt uit de uitspraak – (mede) afhankelijk van het gemeentelijk beleid hierover. Daarbij wordt wel opgemerkt dat een alleenstaande ouder per 1 januari 2015 met minder uren werk zal uitstromen omdat de bijstandsnorm lager is dan onder de WWB, tenzij sprake is overgangsrecht3 en er recht bestaat (kan bestaan) op verhoging van het kindgebonden budget. De hoogte van het kindgebonden budget bedraagt (ongeveer) maximaal € 254 per maand.
27 jaar of ouder
Voor de hiervoor genoemde vrijlatingsbepalingen geldt overigens dat de belanghebbende 27 jaar of ouder moet zijn (art. 31 lid 7 PW). Ook dat is ongewijzigd gebleven in de PW.
Medisch urenbeperkt
Er is een derde – nieuwe – vrijlating van inkomsten bijgekomen. Dit artikel is bij amendement toegevoegd aan de PW (TK 2013/14, 33 161, nr. 120). Die is voorbehouden aan personen die als medisch urenbeperkt, als bedoeld in artikel 6b PW kunnen worden aangemerkt. Zij zijn (tijdelijk) aangewezen op deeltijdwerk omdat zij voor een geringer aantal uren dan de normale arbeidsduur belastbaar zijn. Voor de overige voorwaarden en hoe een beroep kan worden gedaan op de vrijlating wordt verwezen naar het artikel.
Vrijlating
Artikel 31 lid 2 aanhef en onder z PW bepaalt de hoogte van de maximale vrijlating van inkomsten uit arbeid: € 124 per maand. Dit voor zover belanghebbende algemene bijstand ontvangt. Verder bepaalt het artikel een rangorde in het toepassen van de vrijlatingen. Zijn de vrijlatingen in onderdeel n of onderdeel r van toepassing, dan gaan deze voor. Verder geldt voor de vrijlating voor de ‘medisch urenbeperkte’ geen:
- voorwaarde dat de vrijlating bijdraagt aan diens arbeidsinschakeling; en
- leeftijdscriterium van 27 jaar of ouder.
©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies
dat was gericht tegen de weigering om een deel van de inkomsten op grond van artikel 31 lid 2, aanhef en onder n WWB vrij te laten -ongewijzigd gebleven in de Participatiewet- ↩
thans € 196 ↩
dit vanwege het vervallen van de toeslag wegens het al dan niet kunnen delen van kosten. De hoogte van de norm voor een alleenstaande en alleenstaande ouder zijn gelijk, zie artikel 21 onder a PW ↩