Als algemene regel geldt dat belanghebbende verplicht is aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand (art. 17 lid 1 PW). Dat moet belanghebbende dus doen bij het college want die is immers belast met de uitvoering van de Participatiewet.
Belangenbehartiger
Er kan echter ook sprake zijn van een belangenbehartiger. Het handelen of nalaten van die persoon wordt in beginsel toegerekend aan degene die zijn zaken door die persoon laat waarnemen. Maar wat als de belangenbehartiger onvoldoende deskundig is? Bij kwesties waar de nakoming van de inlichtingenverplichting – in het bijzonder of het belang van de inlichtingen voor de vaststelling van de (omvang van) het recht op bijstand redelijkerwijs duidelijk is – wordt aangesloten bij de wetenschap en het kennisniveau van degene die zich als belangenhartiger heeft gepresenteerd (CRVB:2004:AR5609).
Onderzoeksplicht college?
De Raad doet een uitspraak over de vraag of het college verplicht is onderzoek te doen naar de wetenschap en het kennisniveau van degene die zich als belangenhartiger presenteert (CRVB:2015:3760).
Wat speelt in deze zaak?
Belanghebbende is visueel en licht verstandelijk gehandicapt. Zij verblijft sinds 2002 in een AWBZ-instelling en ontvangt bijstand; vanaf 1 januari 2004 tot en met 2 juni 2012 naar de norm voor een alleenstaande die in een inrichting verblijft. Die bijstand is met ingang van 2 juni 2012 beëindigd omdat zij de 65-jarige leeftijd had bereikt. Tot 18 augustus 2004 verzorgde haar moeder de administratie van belanghebbende. Vanaf die datum heeft de rechtbank, sector kanton, de goederen die (zullen) toebehoren aan belanghebbende onder bewind gesteld en de betreffende Stichting tot bewindvoerder benoemd. Vanaf 20 december 2006 is OBIN te Utrecht als bewindvoerder van belanghebbende aangesteld.
Beëindigingsonderzoek
Tijdens het beëindigingsonderzoek van de bijstand in 2012 blijkt dat belanghebbende sinds 1982 een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt vanuit Amerika. De sociale recherche stelt daarom een onderzoek in naar de rechtmatigheid van de aan belanghebbende verleende bijstand. Er is onder meer dossieronderzoek gedaan, de Federal Benefits Unit te Dublin, Ierland, om inlichtingen verzocht en de toenmalige bewindvoerder, werkzaam bij OBIN, als getuige gehoord. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport.
Intrekking en terugvordering
De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding om de bijstand over de periode van 16 december 2002 tot en met 30 juni 2010 in te trekken en de over die periode gemaakte kosten van algemene bijstand en bijzondere bijstand tot een (uiteindelijk) bedrag van € 28.991,53 van belanghebbende terug te vorderen. Daaraan ligt ten grondslag dat belanghebbende het college niet op de hoogte heeft gesteld van het feit dat zij in die periode inkomsten had in de vorm van een uitkering ‘benefits as a disabled child’ vanuit de Verenigde Staten van Amerika (buitenlandse uitkering), waardoor zij de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Door deze inkomsten behoorde belanghebbende over genoemde periode niet tot de rechthebbenden zoals bedoeld in art. 11 lid 1 WWB. Haar bewindvoerder informeerde het college echter in juli 2010 over de buitenlandse uitkering. Daarom wordt afgezien van intrekking en terugvordering over de periode van 1 juli 2010 tot en met 2 juni 2012.
Het oordeel van de Raad
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond waarna belanghebbende in hoger beroep komt. Tussen partijen is in geschil of het niet melden van de buitenlandse uitkering bij het college vóór juli 2010 aan belanghebbende kan worden toegerekend. Het handelen of nalaten van een belangenbehartiger wordt in beginsel toegerekend aan degene die zijn zaken door die persoon laat waarnemen. Volgens vaste rechtspraak (CRVB:2004:AR5609) wordt in het kader van de nakoming van de inlichtingenverplichting, in het bijzonder met betrekking tot de vraag of het belang van de inlichtingen voor de vaststelling van de (omvang van) het recht op bijstand redelijkerwijs duidelijk is, aangesloten bij de wetenschap en het kennisniveau van degene die zich als belangenhartiger heeft gepresenteerd.
Standpunt belanghebbende
Belanghebbende voert aan dat de genoemde rechtspraak impliceert dat de gemeente in ieder geval moet nagaan wat de wetenschap en het kennisniveau van de belangenbehartiger is alvorens kan worden vastgesteld of de inlichtingenverplichting is geschonden. Het college heeft hiernaar ten onrechte geen onderzoek verricht zodat hij de onderzoeksplicht heeft geschonden.
Standpunt college
Het college stelt zich op het standpunt dat hij de onderzoeksplicht niet heeft geschonden door geen onderzoek te doen naar de wetenschap en het kennisniveau van de moeder. Volgens het college staat vast dat de moeder ten tijde van de aanvraag bij het college de administratie van belanghebbende beheerde en op de hoogte was van de aan haar verstrekte buitenlandse uitkering. De buitenlandse uitkering werd in die tijd op de bankrekening van de moeder gestort en de moeder verklaart achteraf dat zij op de hoogte was van de buitenlandse uitkering van haar dochter. Belanghebbende meldt zich samen met de zorgcoördinator van de Stichting Visio, voor een aanvraag bij het CWI (thans UWV-WERKbedrijf). In een brief van de zorgcoördinator aan het CWI van maart 2003 verklaart hij dat de moeder de financiën van belanghebbende behartigt en dat hij afhankelijk is van de informatie van de moeder. Aan de orde is daarom de vraag of het college onderzoek had moeten doen naar de wetenschap en het kennisniveau van de moeder in verband met de vraag of het belang van de buitenlandse uitkering voor de vaststelling van de (omvang van) het recht op bijstand voor de moeder redelijkerwijs duidelijk was.
Geen schending onderzoeksplicht
Volgens de Raad stelt het college zich terecht op het standpunt dat hij de onderzoeksplicht niet heeft geschonden. De moeder heeft lange tijd de belangen van haar dochter behartigd in verband met de in die tijd door haar ontvangen bijstandsuitkering. Uit niets blijkt dat de wetenschap en het kennisniveau van de moeder daarvoor onvoldoende was. Belanghebbende brengt ook geen aanknopingspunten naar voren op grond waarvan het college had moeten twijfelen aan de wetenschap en het kennisniveau van de moeder. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat het belang van de buitenlandse uitkering voor de vaststelling van de (omvang van) het recht op bijstand voor de moeder redelijkerwijs duidelijk was. Het niet melden van de buitenlandse uitkering bij het college kan aan belanghebbende worden toegerekend; zij heeft daarom de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden.
Dringende redenen
Volgende de Raad bestaat – in wat belanghebbende aanvoert – geen grond voor het oordeel dat sprake is van dringende redenen op grond waarvan het college had moeten afzien van terugvordering. Volgens vaste rechtspraak zijn dringende redenen slechts gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene (CRVB:2005:AT2869). De door belanghebbende genoemde omstandigheden bestonden al vóór de terugvordering en zijn niet het gevolg daarvan.
Redactie
Er valt nog wel iets meer te zeggen over het verplicht melden van zaken als bedoeld in art. 17 lid 1 PW of het (zonodig) begrijpen van iemands rechtspositie als een bepaald geschrift wordt ontvangen.
Melden bij wie (belanghebbende of belangenbehartiger)
De melding aan de leerplichtambtenaar dat zijn zoon in het buitenland verblijft is geen melding aan het college in het kader van de toepassing van de bijstandswetgeving (CRVB:2015:2986). Ook het niet melden van een vakantie kan belanghebbende duur komen te staan. In die periode kan het college belanghebbende namelijk uitnodigen voor een gesprek in het kader van rechtmatigheid. Het niet verschijnen op zo’n oproep leidt doorgaans tot het opschorten van het recht op bijstand (art. 54 lid 1 PW). Gaat het om een oproep over arbeidsinschakeling, dan is het college niet bevoegd het recht op bijstand op te schorten (CRVB:2015:456). Als ook de tweede uitnodiging (herstel van het verzuim) in de vakantieperiode valt zal belanghebbende daar waarschijnlijk geen kennis van nemen. Zonder tegenbericht niet verschijnen op de tweede oproep leidt doorgaans tot het intrekken van het recht op bijstand (art. 54 lid 4 PW).
Doorgeven vakantieplannen (belanghebbende of belangenbehartiger)
In CRVB:2015:3414 oordeelt de Raad over een dergelijke kwestie. De Raad acht in dit geval een hersteltermijn van twee dagen na de opschorting voldoende. Het college trekt het recht op bijstand uiteindelijk in op grond van art. 54 lid 4 WWB. De belanghebbende was in de periode van de opschorting en de hersteltermijn op vakantie zonder dat het dagelijks bestuur daarvan op de hoogte was. Zij had daaraan voorafgaand geen toestemming gevraagd met de daartoe bestemde formulieren dan wel anderszins. Volgens de Raad maakt belanghebbende niet aannemelijk dat het dagelijks bestuur er niettemin toch van op de hoogte was dat zij op vakantie was, hetgeen het dagelijks bestuur ook betwist. De begeleider van het re-integratiebedrijf waar belanghebbende een traject volgde heeft aan de klantmanager wel een email gestuurd waarin staat dat belanghebbende opgeeft van 2 tot en met 30 juli 2013 op vakantie te willen gaan. Dat is volgens de Raad echter onvoldoende voor de conclusie dat het dagelijks bestuur er ten tijde van het opschortingsbesluit van op de hoogte was dat zij op dat moment daadwerkelijk op vakantie was. De begeleider van het re-integratiebedrijf heeft belanghebbende per e-mailbericht ook laten weten dat zij vakantie moet aanvragen met een daartoe bestemd formulier. Dit staat ook in de bijlage bij het besluit waarbij bijstand is verleend. Door niet vooraf toestemming te vragen om op vakantie te gaan neemt belanghebbende het risico dat het dagelijks bestuur daarvan niet op de hoogte was. De gevolgen daarvan komen voor haar rekening.
Geen bezwaarclausule
De hoofdregel is dat de bezwaartermijn zes weken bedraagt. Dat geld ook als de bezwaarclausule ontbreekt of verkeerde of onduidelijke informatie geeft. Het overschrijden van de bezwaartermijn door een belanghebbende kan om voornoemde redenen verschoonbaar zijn. In het algemeen zal daar sprake van zijn als hij niet wordt bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener (CRVB:2011:BR1156 en CRVB:2011:BU7219). Dat is anders als belanghebbende tot het verstrijken van de bezwaartermijn wel door een professionele rechtsbijstandverlener wordt bijgestaan. Daaronder kunnen overigens ook organisaties of burgers vallen die regelmatig procederen. In die gevallen wordt een termijnoverschrijding in het algemeen niet verschoonbaar geacht. Deze personen worden geacht voldoende kennis te hebben van bezwaartermijnen in het bestuursrecht. Dat zou anders kunnen zijn als gerede twijfel mogelijk is over het besluitkarakter van het betreffende geschrift (RVS:2011:BT2131) of als de rechtsmiddelen verwijzing onjuist was (RVS:2012:BX6500).