De meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam doet een hele mooie uitspraak. Het gaat om de vraag of het college de kostendelersnorm mag toepassen (RBAMS:2015:8378). Belanghebbende betoogt dat de verlaging van zijn uitkering in strijd is met artikel 1 Eerste Protocol (EP) bij het Verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Waar gaat het om?
Belanghebbende ontvangt een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Het college wijzigt de uitkering per 1 juli 2015 door toepassing te geven aan de in artikel 22a lid 1 PW (kostendelersnorm) en handhaaft dat besluit in bezwaar. De bijstandsuitkering wordt per 1 juli 2015 op 50 procent van het wettelijk minimumloon vastgesteld. Dat is een bedrag van € 686,31 per maand.
Standpunten belanghebbende
Belanghebbende voert aan dat het college ten onrechte toepassing geeft aan de kostendelersnorm. Hij woont samen met zijn 90 jaar oude moeder, die zeer hulpbehoevend is. Hij neemt haar verzorging op zich en is om die reden ook vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen. Kort samengevat brengt belanghebbende naar voren dat de verlaging van de uitkering in strijd is met artikel 1 EP bij het EVRM. De inbreuk is volgens hem disproportioneel. Niet is onderzocht of belanghebbende daadwerkelijk kosten kan delen met zijn moeder. Verder betoogt belanghebbende dat hij in verband met de door hem verleende mantelzorg meerkosten moet maken. Belanghebbende meent dat hij net als de gevallen waarin sprake is van een niet-rechthebbende partner, gecompenseerd moet worden.
Belanghebbende komt in beroep. De rechtbank verwijst naar de toepasselijke wettekst van artikel 22a PW.
Ambtshalve aanpassing
Vooraf merkt de rechtbank op dat het in deze zaak gaat om de ambtshalve aanpassing van de bijstandsuitkering aan de kostendelersnorm. Dit betekent dat voor de vraag of sprake is van kostendelers, de bewijslast op het college rust.
Redactionele noot
Ik vraag me af of de volledige bewijslast rust op het college. In geval van dit belastende besluit kan ook worden aangenomen dat het college moet vaststellen dat de kostendelersnorm moet worden toegepast. Voor zover sprake is van een uitzondering als bedoeld in art. 22a lid 4 PW neem ik aan dat de bewijslast op belanghebbende rust (vergelijk RBAMS:2015:5503).
Geen geschil
Niet in geschil is dat belanghebbende samen met zijn moeder hoofdverblijf heeft in dezelfde woning en dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 22a lid 1 PW. Niet is betoogd dat één van de uitzonderingen van toepassing is, zodat het college zich op goede gronden op het standpunt stelt dat sprake is van kostendelers.
Toets van legitimiteit
Voor de vraag of de toepassing van de kostendelersnorm in strijd is met artikel 1 EP overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van vaste jurisprudentie van de Raad, wordt onder de term “eigendom” (of “possessions”) in artikel 1 EP ook vermogensbestanddelen verstaan, met inbegrip van aanspraken, met betrekking waartoe een betrokkene kan onderbouwen dat hij ten minste een gerechtvaardigde verwachting heeft dat die zullen worden gerealiseerd (zie onder meer CRVB:2011:BR3541). Als sprake is van “possessions” en daarmee van ontneming van eigendom als bedoeld in de tweede zin van artikel 1 EP moet worden getoetst of aan de in dat artikel geformuleerde voorwaarden voor die eigendomsontneming is voldaan. Daarbij moet allereerst worden beoordeeld:
- of de inbreuk op de bestaande aanspraak bij wet is voorzien;
- vervolgens of de eigendomsontneming een legitieme doelstelling heeft in het algemeen belang; en
- ten slotte of er een behoorlijk evenwicht is behouden tussen de eisen van het algemeen belang van de samenleving en de bescherming van de fundamentele rechten van het individu,
een en ander onder erkenning van een ruime beoordelingsmarge die de Staat heeft bij de hantering van deze criteria. Aan het proportionaliteitsvereiste wordt niet voldaan als het individu door de inbreuk een onevenredig zware last (‘‘an individual and excessive burden’’) moet dragen.
Toets van legitimiteit
Met het verlagen van de bijstandsuitkering met de toepassing van de kostendelersnorm is naar het oordeel van de rechtbank sprake van ontneming van eigendom. De wettelijke basis voor deze inbreuk op het eigendomsrecht van belanghebbende is door de wetgever neergelegd in artikel 22a PW. Uit de memorie van toelichting blijkt dat de achtergrond van de invoering van de kostendelersnorm is de toekomstbestendigheid van de bijstand: de bijstand houdbaar en toegankelijk houden nu de vergrijzing toeneemt en de beroepsbevolking daalt. Om dat doel te bereiken versterkt de regering het vangnetkarakter van de bijstand. De regering wil voorkomen dat binnen een huishouden sprake kan zijn van stapeling van uitkeringen. Een dergelijke stapeling houdt geen rekening met de kostenvoordelen die er zijn als er meerdere volwassenen samen een huishouding voeren. Ook is het ongewenst dat de inkomsten in een huishouden door stapeling van uitkeringen hoger zijn dan bij de buurman of buurvrouw die aan het werk is. Tegelijkertijd wordt ervoor gezorgd dat het wel loont om aan het werk te gaan door dit loon niet te verrekenen met de uitkeringen in het huishouden (TK 2013/14, 33 801, nr. 3, p. 1 e.v.). Naar het oordeel van de rechtbank kan deze doelstelling de toets van legitimiteit doorstaan.
Toets van proportionaliteit
Voor de vraag of de toepassing van de kostendelersnorm in dit geval proportioneel is ten opzichte van de daarmee beoogde doelen, overweegt de rechtbank het volgende. Niet in geschil is dat belanghebbende en zijn moeder een huishouden delen, zodat zij ook de woonkosten en de kosten van het huishouden kunnen delen. De moeder van belanghebbende heeft een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (Aow). Belanghebbende brengt geen omstandigheden naar voren waaruit blijkt dat hij door de toepassing van de kostendelersnorm onevenredig zwaar wordt getroffen. Uit de door zijn ingebrachte ‘onderzoeksresultaten extra kosten mantelzorg’ van het Nationaal Mantelzorgpanel, kan dit naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid. Uit voornoemd stuk blijkt louter in algemene zin dat sommige mantelzorgers extra kosten maken. Daarbij valt op dat een belangrijke kostenpost wordt gevormd door de extra reiskosten voor de mantelzorger om de persoon te bezoeken, die zorg behoeft. Dergelijke kosten spelen niet in het geval van belanghebbende. Hij verstrekt geen concrete informatie over kosten die hij moet maken en geenszins inzicht verschaft in zijn financiële situatie. Tegen deze achtergrond kan niet worden gezegd dat hij door de inbreuk een onevenredig zware last moet dragen. Van strijd met artikel 1 EP is dan ook geen sprake.
Ongelijke behandeling van gelijke gevallen?
De rechtbank volgt belanghebbende verder niet in zijn standpunt dat sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Hij heeft verwezen naar de compensatieregeling van 22 september 2015 waarbij het college de gevolgen van de toepassing van de kostendelersnorm compenseert in de gevallen waarin een rechthebbende samenwoont met een niet-rechthebbende partner.1 De achtergrond van deze compensatieregeling is, zoals het college ter zitting toelicht, dat in die situaties de rechthebbende door toepassing van de kostendelersnorm onder het bestaansminimum komt omdat de kosten feitelijk niet met de niet-rechthebbende partner kunnen worden gedeeld. Een dergelijke situatie is in het geval van belanghebbende niet aan de orde, zodat geen sprake is van gelijke gevallen.
Toepassing op goede gronden
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het college de kostendelersnorm op goede gronden heeft toegepast. Het bestreden besluit kan in rechte standhouden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies
zie ook RBAMS:2015:5405 ↩
Pingback: Kostendelersnorm AIO; gerechtvaardigd onderscheid met AOW? – Ingeborg Lunenburg Opleiding + Advies