Aan media-aandacht had de Fraudewet in ieder geval geen gebrek. Ik noem er twee die mij waren opgevallen. Eind 2014 verscheen het onderzoeksrapport Geen fraudeur, toch een boete. Een onderzoek naar de uitvoering van de Fraudewet door de Nationale ombudsman. Medio september 2015 verschijnt een persbericht. De Afdeling advisering van de Raad van State vraagt in een ongevraagd advies aan de regering aandacht voor de rechtsbescherming van burgers bij bestuurlijke boetes.
Jurisprudentie bijstandsboetes
De Centrale Raad van Beroep heeft inmiddels in twee series uitspraken een oordeel gegeven over opgelegde bijstandsboetes. We weten nu (zeker) dat de regering met de inhoud en strekking van art. 18a PW toch wel een iets te grote broek heeft aangetrokken. Zonder dat het – nog niet ingediende – wetsvoorstel tot wijziging van de Fraudewet door de Kamers is, moeten we het doen met de werking van onze trias politica.
De uitspraken van de Raad geven een mooie aanleiding voor het bijwonen van de:
Training Uit de voeten met boeten
Leer in een dagdeel met twee trainers en andere vakgenoten
hoe een evenredige boete tot stand komt.
Alle overwegingen komen aan bod, mede aan de hand van casuïstiek.
Combineer deze training met het volgen van de Training Aanvraagperikelen onder de loep.
Hieronder staat een hele korte samenvatting van de twee series uitspraken van de Raad.
Uitspraken 23 juni 2015
Bij het opleggen van een boete moet rekening worden gehouden met de individuele situatie van een betrokkene. Evenals in CRVB:2014:3754, heeft de Raad uitgesproken dat voor het nieuwe boeteregime geldt dat de rechter indringender moet toetsen of de hoogte van de boete evenredig is. Dit geldt ook voor bijstandszaken, omdat ook voor de bijstand vanaf 1 januari 2013 het strengere boeteregime geldt. De boete moet worden afgestemd op de mate van verwijtbaarheid van betrokkene, waarbij onderscheid moet worden gemaakt in opzet, grove schuld, verwijtbaarheid en verminderde verwijtbaarheid. Het uitgangsbedrag voor de boete is in die gevallen respectievelijk 100%, 75%, 50% en 25% van het fraudebedrag (CRVB:2015:1801, CRVB:2015:1807, CRVB:2015:1879 en CRVB:2015:1880).
Uitspraken 11 januari 2016
De Raad beslist dat de hoogte van een bijstandsboete zo moet worden vastgesteld, dat een betrokkene deze binnen een redelijke termijn kan betalen. Zo wordt voorkomen dat het opleggen van een boete tot gevolg heeft dat een betrokkene zeer langdurig op het absolute minimum moet leven. Bijstandsgerechtigden hebben slechts een beperkte draagkracht. De Raad gaat uit van een maximale termijn van twee jaar. Bij de vaststelling van die termijn moet ook rekening worden gehouden met de mate van verwijtbaarheid van betrokkene, zodat de periode ook korter kan zijn (CRVB:2016:8, CRVB:2016:9, CRVB:2016:10, CRVB:2016:11, CRVB:2016:12 en CRVB:2016:13).