Het was natuurlijk te verwachten dat de vraag of het gerechtvaardigd is dat de kostendelersnorm voor pensioengerechtigden met AOW (nog) niet geldt en voor pensioengerechtigden die zijn aangewezen op de AIO-aanvulling wel, aan bod komt bij de bestuursrechter (RBOBR:2016:131). De Rechtbank Amsterdam liet zich al eerder uit over de vraag of een mantelzorger onder de uitzonderingsgevallen van art. 22a lid 3 en 4 PW valt (RBAMS:2015:8378). Is soortgelijks speelt ook in deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant.
Wat gaat het over
Belanghebbende ontvangt een uitkering op grond van de AOW. Daarnaast ontvangt zij sinds 1 januari 2010 een AIO-aanvulling naar de norm voor een alleenstaande. Belanghebbende is gehuwd met [persoon 2], die in het buitenland woont. Sinds 1 september 2014 staat zij ingeschreven op het adres waar ook haar dochter [persoon 3], haar dochter [persoon 4] en haar zoon [persoon 5] staan ingeschreven. De Svb stelt de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO-aanvulling) van belanghebbende per 1 juli 20151 vast met toepassing van de kostendelersnorm en handhaaft dat besluit in de beslissing op bezwaar. Daarbij gaat de Svb uit dat belanghebbende met drie andere kostendelers in één huis woont.
Gronden van het bezwaar
Belanghebbende komt in bezwaar tegen het primaire besluit en voert onder meer het volgende aan. Zij heeft een hoog cholesterol en lijdt aan hart- en vaatziekte, suikerziekte en kanker. Belanghebbende wijst erop dat zij door haar medische problemen niet zelfstandig kan wonen en hoge ziektekosten heeft door het eigen risico, de eigen bijdrage en de omstandigheid dat sommige medicijnen niet worden vergoed. Zij voert verder aan dat de overheid kosten bespaart doordat zij bij haar dochter is gaan wonen en niet in een bejaardentehuis.
Standpunten van partijen
Bij de hoorzitting in bezwaar geeft belanghebbende aan dat zij voor de keuze stond om in een verzorgingstehuis te worden geplaatst of om bij haar dochter te gaan wonen. Haar familie heeft € 30.000 betaald om aanpassingen in de woning van haar dochter te realiseren zodat zij daar daadwerkelijk zou kunnen wonen. De gemeente heeft hier niets aan meebetaald. Ook is aangevoerd dat dochter [persoon 4] niet alleen haar moeder maar ook zus [persoon 3] en broer [persoon 5] ondersteunt. Zus [persoon 3] is arbeidsongeschikt en broer [persoon 5] heeft een verlieslijdend autobedrijf. De Svb wijst er tijdens de hoorzitting op dat de kostendelersnorm wel uitzonderingen kent voor commerciële relaties en studerenden, maar niet voor het verzorgen van ouders of het verzorgen van gehandicapte of zieke kinderen.
Grondslag bestreden besluit
Aan het bestreden besluit ligt het volgende ten grondslag. Vanaf 1 januari 2015 kent de PW op grond van art. 22a PW de zogeheten kostendelersnorm. Op basis van overgangsrecht (artikel XVIII Wet maatregelen Wwb) geldt voor personen die op 31 december 2014 recht op algemene bijstand hebben én het hoofdverblijf in dezelfde woning hebben met één of meerdere meerderjarige personen, de kostendelersnorm niet tot 1 juli 2015. De Svb heeft de AIO-aanvulling van belanghebbende, conform de rekenformule van art. 22a lid 1 PW, aangepast met ingang van 1 juli 2015. De hoogte van de kostendelersnorm is afhankelijk van het aantal meerderjarige personen dat het hoofdverblijf in dezelfde woning heeft, ongeacht of dit wel of geen bloed- of aanverwanten zijn. De redenen waarom mensen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning is niet van belang. Ook als sprake is van een zorgbehoefte is de kostendelersnorm van toepassing. Het gegeven dat niet iedere kostendeler een inkomen heeft is evenmin van belang. Relevant is dat er kosten gedeeld kunnen worden, niet of dat feitelijk ook gebeurt. Belanghebbende en haar drie kinderen hebben hoofdverblijf in dezelfde woning zodat sprake is van drie andere kostendelers. De AIO-aanvulling is per 1 juli 2015 vastgesteld op € 590,56 (40% + 4 x 30% = 160% : 4 = 40% x € 1.476,40 = € 590,56).
Gronden in beroep
Belanghebbende is het niet eens met het bestreden besluit. Namens haar is in het beroepschrift en ter zitting nog aangevoerd dat belanghebbende veel medische problemen heeft en dat zij van de gekorte AIO-aanvulling niet kan rondkomen. Ook zouden broer [persoon 5] en zus [persoon 3] niet als kostendeler moeten worden meegerekend omdat zij niets verdienen maar wel extra kosten hebben.
Voor de toepasselijke regelgeving wordt verwezen naar de uitspraak.
Memorie van Toelichting
De Memorie van Toelichting bij de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten (TK 2013/14, 33 801, nr. 3, p. 5 e.v.) vermeldt, onder meer, het volgende.
Bepaling hoogte kostendelersnorm
De bijstandsnorm per persoon zal lager worden naar mate er meer personen in de woning aanwezig zijn en zij ook met meer personen de kosten kunnen delen. Hierbij wordt gekeken naar alle meerderjarige personen in de woning. De aard van het inkomen van elk van de afzonderlijke inwonenden speelt hierbij geen rol. Elke extra persoon in de woning betekent een lagere individuele bijstandsnorm. (…)
De kostendelersnorm heeft als effect dat als er sprake is van een meerpersoonshuishouden, de bijstandsnorm voor mensen in de AOW-gerechtigde leeftijd niet altijd meer zal aansluiten op de toepasselijke AOW-norm. Bijvoorbeeld als een oudere met een onvolledige AOW-opbouw in een huishouden woont met twee meerderjarige gezinsleden en recht heeft op bijstand, dan zal de bijstand aanvullen tot maximaal 431/3% (= toepasselijk percentage bij driepersoonshuishouden) en niet de 50% AOW-norm zoals wordt voorgesteld in het regeerakkoord Bruggen (TK 2012/13, 33 410, nr. 15). Dit is conform de bestaande bijstandssystematiek. (…) De uitgangspunten van de kostendelersnorm vinden bevestiging in budgetonderzoek van het CBS (2004).2 Hieruit blijkt dat hoe meer mensen samenwonen, des te lager de kosten per persoon van levensonderhoud zijn. Zo heeft bijvoorbeeld een vierpersoonshuishouden niet vier keer zoveel kosten als een eenpersoonshuishouden, maar twee keer zoveel. (…)
Doelgroep
De kostendelersnorm zal voor elke bijstandsgerechtigde gelden die deel uitmaakt van een huishouden dat uit meerdere meerderjarigen bestaat, ongeacht of het om familieleden of derden gaat. Van een dergelijk huishouden is sprake als meerdere personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en geen commerciële relatie met elkaar hebben.3 Alle mensen in zo’n meerpersoonshuishouden kunnen immers kosten delen en hebben daardoor lagere bestaanskosten.
Dit betreft ook personen die een gezamenlijke huishouding voeren en die in de bijstand bij wijze van uitzondering worden aangemerkt als alleenstaande (ouder). Deze uitzondering geldt voor personen die een gezamenlijke huishouding hebben met een bloedverwant in de eerste graad (ouder/kind) of een bloedverwant in de tweede graad (grootouder/kleinkind, broer/zus) waarbij bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte. De definitie van zorgbehoefte in de WWB is door jurisprudentie nader ingevuld.4 Volgens jurisprudentie is sprake van een zorgbehoefte indien de belanghebbende aanspraak zou kunnen maken op plaatsing in een AWBZ-instelling, maar daarvan om hem moverende redenen heeft afgezien of op een wachtlijst daarvoor is geplaatst. Daarnaast is volgens jurisprudentie sprake van een zorgbehoefte indien de belanghebbende vanwege ziekte of een of meer stoornissen van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard blijvend niet in staat is een eigen huishouding te voeren omdat hij is aangewezen op intensieve zorg van anderen. Op welke wijze de bloedverwanten in de tweede graad de zorgbehoefte kunnen aantonen bepaalt het college. Dergelijke bloedverwanten hebben thans niet de gehuwdennorm (2 x 50%) maar ieder een eigen alleenstaande (ouder) norm. De individuele norm voor deze personen zal conform de kostendelersnorm 50% per persoon worden. Ook deze personen hebben voordelen door kosten te delen. Deze voordelen staan los van de redenen waarom men samenwoont, en zijn ook aanwezig als sprake is van zorgbehoefte.
Het oordeel van de rechtbank
Kosten delen
Vaststaat dat belanghebbende met drie van haar meerderjarige kinderen op hetzelfde adres woont. Nu zij dus met één of meer meerderjarige personen in dezelfde woning hoofdverblijf heeft, is de kostendelersnorm op haar van toepassing. Zij stelt onbetwist dat sprake is van een zorgbehoefte. Het bestaan daarvan is echter geen uitzonderingsgeval als bedoeld in art. 22a lid 3 en 4 PW en kan er dan ook niet toe leiden dat van toepassing van de kostendelersnorm wordt afgezien. De rechtbank verwijst hierbij nog naar de Memorie van Toelichting waarin is vermeld dat ook bloedverwanten die bij elkaar inwonen voordelen hebben door kosten te delen, dat deze voordelen los staan van de redenen waarom men samenwoont, en dat die voordelen ook aanwezig zijn als sprake is van zorgbehoefte.
Geen uitzonderingsgeval
De rechtbank is verder niet gebleken dat één van de uitzonderingsgevallen genoemd in art. 22a PW, op de situatie van belanghebbende van toepassing is. Gelet op de dwingendrechtelijke formulering van art. 22a PW heeft verweerder de kostendelersnorm dan ook terecht op de uitkering van belanghebbende toegepast. Daarbij heeft de Svb terecht rekening gehouden met drie andere kostendelers. De stelling van belanghebbende dat Admon en Angel ‘niets verdienen’ en juist wel ‘extra kosten’ hebben, slaagt niet. Dit omdat uit de Memorie van Toelichting volgt dat bij de toepassing van de kostendelersnorm het inkomen van de andere kostendelers niet van belang is.
Strijdig met internationaalrechtelijke verdragen?
Voor zover belanghebbende stelt dat het bestreden besluit in strijd is met internationaalrechtelijke verdragen of bepalingen, geldt dat zij die stelling volgens de rechtbank niet onderbouwd en dat de rechtbank van strijd met dergelijke verdragen of bepalingen ook niet is gebleken. Voor zover belanghebbende zich heeft willen beroepen op art. 14 EVRM of art. 26 IVBPR omdat sprake zou zijn van een ongerechtvaardigd onderscheid, nu de invoering van de kostendelersnorm in de AOW is uitgesteld tot 1 januari 2018, overweegt de rechtbank daarbij het volgende.
Uitstel kostendelersnorm AOW
Naar de rechtbank begrijpt is de invoering van de kostendelersnorm in de AOW uitgesteld tot 1 januari 2018 om verder onderzoek te doen naar de gevolgen van de kostendelersnorm voor de (bereidheid tot het verlenen van) mantelzorg (zie onder meer EK 2014/15, 33 801, nr. F.5 Belanghebbende stelt onbetwist dat zij juist vanwege de mantelzorg die haar kinderen kunnen verlenen is ingetrokken bij haar dochter. In zoverre zou kunnen worden gezegd dat zij in dezelfde positie verkeert als AOW-gerechtigden die (mantel)zorg nodig hebben. De Svb wijst er echter terecht op dat de AOW niet op één lijn moet worden gesteld met de AIO-aanvulling. Bij de AIO-aanvulling gaat het immers in feite om bijstand waarbij voor het recht op de AIO-aanvulling, onder meer, van belang is of betrokkene verkeert in bijstandsbehoevende omstandigheden. Voor het recht op AOW is juist niet bepalend of betrokkene verkeert in bijstandsbehoevende omstandigheden, maar of en hoelang betrokkene verzekerd is geweest voor de AOW. De wetgever heeft de invoering van de kostendelersnorm ten aanzien van bijstandsuitkeringen niet uitgesteld.
Motie verworpen
In dit verband merkt de rechtbank verder op dat ook de staatssecretaris zich op dit standpunt heeft gesteld (zie: TK 2014/15, nr. 103) en dat een motie van kamerlid Karabulut om de invoering van de kostendelersnorm voor de AIO-aanvulling ook uit te stellen door de Tweede Kamer is verworpen op 2 juli 2015 (zie: TK 2014/15, nr. 104). De rechtbank ziet dan ook onvoldoende grond voor de conclusie dat sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid doordat de kostendelersnorm voor de AIO-aanvulling wel is ingevoerd en voor de AOW (nog) niet.
Redactionele opmerking
Ik wil nog wel iets kwijt. Als eerste kort over de uitspraak. De overwegingen van de rechtbank zijn goed te volgen. De uitkomst is een bewuste keuze geweest van de wetgever. Die uitkomst is voor belanghebbende wel zuur, zeker gelet op het feit dat de familie zelf een forse investering heeft gedaan om te zorgen dat zij in haar eigen leefomgeving kan blijven wonen in plaats van te gaan wonen in een instelling. Het behoeft geen toelichting dat dat laatste veel duurder is. Hoewel belanghebbende een indicatie heeft voor de (thans geldende) Wet langdurige zorg bestond er op grond van de Wmo 2015 wel aanspraak op een woningaanpassing (zie art. 8.6a Wmo 2015 en het voorstel tot wijziging van dat artikel).
Het tweede is meer van maatschappelijke aard. Daarvoor wijs ik op de inleiding van Paul Frissen6 op het afscheidssymposium van de Raad voor de Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) op dinsdag 31 maart 2015. De titel luidt De terugtocht is de moeilijkste van alle operaties. De RMO heeft vooral de laatste jaren benadrukt dat wanneer de overheid terugtreedt uit domeinen die van oudsher een verzorgingsstatelijk karakter hebben, dat ze dat prudent moet doen. Eerder liet de Raad van State in zijn jaarverslag 2014 ook al van zich horen. Volgens de Raad van State kunnen de beleidskeuze om een groter beroep te doen op de zelfredzaamheid en participatie van burgers niet op zichzelf staan. Als men bij de inrichting van de zorg ervan uitgaat dat een beroep wordt gedaan op buren, kennissen en familie en zij geven daadwerkelijk deze dagelijks steun, dan rechtvaardigt de wederzijdse steun niet een korting op bijvoorbeeld de AOW of een uitkering. Evenmin kan men aan voorzieningen die burgers onderling opzetten, gelijke regels verbinden en gelijke eisen stellen als aan commerciële of publieke voorzieningen.
©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies
einde overgangsrecht ↩
zie voor dit laatste paragraaf 1.5 ↩
red. zie bijvoorbeeld CRVB:2014:2032 ↩
brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 18 juni 2015 ↩
Paul Frissen is decaan en bestuursvoorzitter van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur in Den Haag, hoogleraar Bestuurskunde aan Tilburg University en lid van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving ↩
Pingback: Rechtbank Den Haag: kostendelersnorm ongerechtvaardigde inbreuk op het “family life”? – Ingeborg Lunenburg Opleiding + Advies
De kostendelersnorm is op zich zelf een discriminerende maatregel.
Ik doel op het feit dat niet naar ink ook men per gezinslid wordt gekeken.
Dus als een gezin van 4 alleen de man het geld binnen brengt omdat de vrouw geen inkomen heeft omdat zij zich heeft toegeweid aan het huishouden dan wordt de huisvrouw gediscrimineerd t.o.v vrouwen die wel een betalde baan hebben.
Als in dit gezin een moeder inwoont die bijna volledig afhankelijk is van de aio ,wordt dit gezin extra hard getroffen.
De wetgever heeft met het invoeren van de kostendelersnorm een bewuste keuze gemaakt in de manier waarop dit is vormgegeven. Uit de rechtbankjurisprudentie wordt opgemaakt dat er geen sprake is van discriminatie door een verschil te maken tussen pensioengerechtigden met een volledige AOW en zij die aanvullende bijstand ontvangen van de Svb. Zowel gemeenten als de Svb hebben geen vrijheid in het wel of niet toepassen van de kostendelersnorm, die is dwingend voorgeschreven. Wat daar ook van zij.
Dank voor uw reactie .
Ik zie nu ook een aantal taal fouten , misschien dat daardoor de essentie over discriminatie verloren is gegaan .
Het gaat mij niet zozeer om de gevolgen van de wetgeving maar om het
straffen van de niet verdienende huisvrouw.
Geachte heer Geven
Dat zijn inderdaad de effecten van de keuze die de wetgever heeft gemaakt.