Centrale Raad: bijzondere bijstand voor dierenartskosten?

Logo_rechtspraakGeschillen over bijzondere bijstand zijn talrijk. Mijn aandacht wordt vaak getrokken door de kostensoort. Kwesties over algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan hebben mijn belangstelling omdat ik hoop dat belanghebbenden gemotiveerd een succesvol beroep doen op het ontbreken van reserveringscapaciteit. Die uitspraken zijn echter schaars. Ook niet veel voorkomende kostensoorten leveren doorgaans lezenswaardige uitspraken op. Die krijgen vaak ook een nieuws- of persbericht. Bijzondere uitspraken verdienen ook een noot: zie bijvoorbeeld de kosten van neurofeedback (CRVB:2015:678), beheerskosten bewindvoerder AWBZ-pgb (CRVB:2015:1654) en dieetkosten (CRVB:2014:3221).

En daar verscheen onlangs een hele mooie, uitgebreid gemotiveerde uitspraak van de Raad over de vraag of het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor dierenartskosten mocht weigeren (CRVB:2016:318). Eerder kwamen dergelijke kosten (in relatie tot de onderhoudskosten van een hond) al eens voorbij. Daarbij geeft de Raad met zoveel woorden aan dat dergelijke kosten moeten worden voldaan uit eigen middelen (CRVB:2004:AR6217). De onderhavige zaak geeft specifiek antwoord op de vraag of voor de kosten medische behandelingen voor huisdieren bijzondere bijstand mogelijk is.

Waar gaat het over
Belanghebbende dienen op 12 november 2012 een aanvraag in om bijzondere bijstand voor de kosten van medische behandelingen van hun hond Pepper. Zij hebben deze hond, een Engelse Bulldog, sinds 2003 in hun bezit en zij hebben voor deze kosten geen verzekering afgesloten. Het gaat om facturen van de dierenarts over de periode van 20 augustus 2008 tot en met 2 november 2012, tot een bedrag van € 2.127,76. Voor een gedeelte van de facturen was al eerder een aanvraag ingediend, die bij besluit van 24 augustus 2010 is afgewezen en door het college gehandhaafd in een beslissing op bezwaar. Tegen dat besluit is geen rechtsmiddel aangewend.

Besluit 1
Bij besluit van 7 januari 2013 (besluit 1) wijst het college de aanvraag af op de grond dat geen sprake is van bijzondere noodzakelijke kosten als bedoeld in art. 35 lid 1 WWB. Met een wijziging van de grondslag handhaaft het college de afwijzing in een beslissing op bezwaar van 6 mei 2013 (bestreden besluit 1). Deels is sprake van een herhaalde aanvraag en deels ziet de aanvraag op kosten die dateren van vóór de datum van de aanvraag. Daarbij neemt het college het standpunt in dat geen sprake is van nova en ook niet van bijzondere omstandigheden die bijstandsverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigen. De omstandigheid dat belanghebbenden Pepper als een volwaardig gezinslid beschouwen kan evenmin als relevante bijzonderheid gelden.

Besluit 2
Op 4 oktober 2013 verzoeken belanghebbenden wederom bijzondere bijstand ter betaling van een aantal nota’s van de dierenarts wegens medische kosten van Pepper en twee konijnen. Het betreft facturen over de periode van 27 december 2012 tot en met 22 september 2013, tot een totaalbedrag van € 1.587,25. Bij besluit van 21 oktober 2013 (besluit 2) wijst het college ook deze aanvraag af op de grond dat deze kosten niet als bijzondere noodzakelijke kosten als bedoeld in art. 35 lid 1 WWB kunnen worden aangemerkt. Bij besluit van 3 april 2014 (bestreden besluit 2) handhaaft het college de afwijzing in de beslissing op het bezwaar. Daarbij stelt het college zich op het standpunt dat het hebben van huisdieren een eigen keuze is en dat de kosten die daarmee verband houden in het kader van de WWB niet als noodzakelijke kosten kunnen worden aangemerkt.

Beroep
Belanghebbende stellen beroep in tegen besluit 1 en besluit 2.

Oordeel rechtbank besluit 1
Bij de aangevallen uitspraak 1 verklaart de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond. Daarbij overweegt de rechtbank, samengevat en voor zover van belang, dat voor de eerdere aanvraag om bijzondere bijstand (waarop onherroepelijk is beslist) geen nieuwe relevante feiten of omstandigheden zijn gesteld. Voor de facturen tot oktober 2012 is geen sprake is van bijzondere omstandigheden die bijstandsverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigen. En dat het college zich voor de facturen uit oktober en november 2012 terecht op het standpunt stelt dat de kosten van het houden van een hond niet zijn aan te merken als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in art. 35 lid 1 WWB.

Oordeel rechtbank besluit 2
Bij de aangevallen uitspraak 2 verklaart de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 2 eveneens ongegrond. Daartoe overweegt de rechtbank, samengevat en voor zover van belang, dat de kosten verbonden aan het houden van dieren, waaronder ook kosten van de dierenarts, in beginsel niet als noodzakelijk in de zin van art. 35 lid 1 WWB kunnen worden beschouwd. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden, bijvoorbeeld een medische of psychische noodzaak tot het hebben van een huisdier, op grond waarvan de kosten wel als noodzakelijk moeten worden aangemerkt. De omstandigheid dat Pepper ten tijde in geding niet meer verzekerbaar was maakt dit niet anders.

Belanghebbenden keren zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraken 1 en 2.

Het oordeel van de Raad
Aangevallen uitspraak 1
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank over de facturen van de dierenarts voor zover die dateren uit de periode voorafgaand aan 1 oktober 2012. Niet gesteld of gebleken is dat sprake was van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, die het college zouden hebben moeten nopen tot een nieuwe inhoudelijke beoordeling van de aanvraag voor zover daarop al eerder was beslist. Het moet dan gaan om feiten of omstandigheden die tot een andere beoordeling hadden geleid als het college daarvan ten tijde van de eerste besluitvorming op de hoogte was geweest. Het feit dat Pepper later nogmaals is geopereerd is – anders dan belanghebbende meent – niet als een zodanig feit aan te merken. Verder oordeelt de Raad met de rechtbank dat van bijzondere omstandigheden, die bijstandsverlening met terugwerkende kracht kunnen rechtvaardigen, evenmin sprake is. Niet is aangevoerd dat belanghebbenden buiten staat waren eerder een aanvraag om bijzondere bijstand in te dienen. Het gestelde gebrek aan wetenschap, in die zin dat zij niet wisten dat voor kosten als deze mogelijk aanspraak op bijzondere bijstand kan worden gemaakt, kan niet worden gevolgd. Al omdat zij al eerder een aanvraag om bijzondere bijstand voor soortgelijke kosten hadden ingediend waarop het college afwijzend heeft beslist.

Facturen oktober en november 2012
De Raad overweegt dat kosten die verband houden met het bezit van een hond als huis- of gezelschapsdier – waaronder kosten van de dierenarts – behoren tot de algemene kosten van het bestaan. Die moeten in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau worden voldaan. Als er een medische of psychosociale indicatie is voor het hebben en houden van een hond, zoals bijvoorbeeld ingeval van een blindengeleidehond of een hulphond die wordt benut in het kader van een therapie, kunnen de noodzakelijke meerkosten – als daarvoor geen voorliggende voorziening bestaat – in beginsel voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.

Meerkosten
Van meerkosten is sprake als de (medische) kosten voor de hond zo hoog oplopen dat deze de reguliere kosten, die zijn verbonden aan het hebben van en de zorg voor een hond, overstijgen. Het is in een dergelijk geval aan de aanvrager aannemelijk te maken dat sprake is van noodzakelijke meerkosten, dat deze kosten uit bijzondere omstandigheden voortvloeien en dat zij niet uit het beschikbare inkomen kunnen worden voldaan.

Zeer speciale plaats in het gezin
Belanghebbenden betogen en lichten uitgebreid toe dat en waarom Pepper een zeer speciale plaats in hun gezin inneemt en in feite als gezinslid moet worden gezien. Het college betwist dit niet. Deze omstandigheid brengt echter op zichzelf niet mee dat een medische of sociale indicatie voor het houden van een hond, in het bijzonder Pepper, aanwezig was. Zij maken een zodanige indicatie niet aannemelijk. Zij brengen geen objectieve medische of psychosociale gegevens voor henzelf in het geding, die hun standpunt over de noodzaak en bijzondere omstandigheden zouden kunnen staven of ondersteunen. Hun aanbod ter zitting van de Raad ter zake wordt, al omdat dit onvoldoende is geconcretiseerd, gepasseerd. Volgens de Raad bestaat dan ook onvoldoende grond om de voor het welzijn van Pepper noodzakelijke kosten van medische behandeling, te bestempelen als kosten die voor belanghebbenden uit bijzondere omstandigheden voortvloeien.

Niet op één lijn met een kind of gezinslid
Verder kan, anders dan belanghebbenden menen, een hond voor de toepassing van de WWB niet op één lijn worden gesteld met een kind of een gezinslid. Een hond kan ook niet als zelfstandig subject van bijstand worden aangemerkt en heeft dus, anders dan belanghebbenden betogen, niet zelf recht op de gevraagde bijzondere bijstand. Het gegeven dat voor een hond hondenbelasting is verschuldigd of wordt betaald, maakt dit niet anders. Met de rechtbank oordeelt de Raad dan ook dat, hoezeer belanghebbenden zich ook het lot van Pepper aantrekken en hoezeer zij zich moreel verplicht voelen haar een goede oude dag te bezorgen, de facturen van de dierenarts over oktober en november 2012 niet als kosten in de zin van art. 35 lid 1 WWB zijn aan te merken.

Zorgplicht college?
Belanghebbenden voeren nog aan dat het college zich onvoldoende van zijn zorgplicht jegens hen heeft gekweten. De Raad begrijpt dit aldus dat zij menen dat het college hen in hun levensgeluk dwarsboomt door hen een bijdrage uit het bijstandsbudget voor de medische kosten van Pepper te onthouden en dat het college ervoor moet zorgen dat huisdieren betaalbaar blijven voor mensen met een minimuminkomen. Deze grond slaagt niet. Bedoelde zorgplicht, wat daarvan ook zij, brengt niet mee dat het college gehouden is om in afwijking van het bepaalde in art. 35 lid 1 WWB bijzondere bijstand toe te kennen.

Vertrouwensbeginsel
Belanghebbenden doen tot slot nog een beroep op het vertrouwensbeginsel. Ook deze beroepsgrond treft geen doel. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in ieder geval vereist dat van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt.1 Daarvan is hier geen sprake. Anders dan belanghebbenden betogen is het openstaan en bieden van de mogelijkheid om – zelfs nadat de kosten zijn gemaakt en (al dan niet met behulp van derden) zijn voldaan – een aanvraag om bijzondere bijstand in te dienen niet te beschouwen als een toezegging in de hiervoor genoemde zin of daarmee op één lijn te stellen.

De aangevallen uitspraak 1 wordt bevestigd.

Aangevallen uitspraak 2
De hier aan de orde zijnde kosten hebben behoudens een factuur voor de euthanasie van twee konijnen eveneens betrekking op de hond Pepper. De Raad onderschrijft wederom het oordeel van de rechtbank. Die oordeelde dat ook deze kosten niet kunnen worden gerekend tot de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in art. 35 lid 1 WWB wordt onderschreven. Volstaan wordt met verwijzing naar wat daarover in r.o. 4.3.2 en 4.3.3 van deze uitspraak is overwogen. Ook voor de factuur van de twee konijnen geldt dat deze kosten behoren tot de algemene kosten van het bestaan die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau moeten worden voldaan. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden zijn niet gesteld of gebleken.

Dreigende vereenzaming
Belanghebbende voeren nog aan dat zonder hond vereenzaming zou dreigen. Nog daargelaten dat zij niet duidelijk maken hoe daarvan in een gezinssituatie sprake kan zijn, kan ook dit aspect zonder nadere objectieve medische of psychosociale onderbouwing niet tot de conclusie leiden dat sprake is van kosten waarin met toepassing van art. 35 lid 1 WWB moet worden voorzien.

Gelijkheidsbeginsel
Belanghebbenden beroepen zich er ten slotte nog op dat het college handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel. In dat verband wijzen zij erop dat onder meer de gemeente Tilburg minima wel financiële steun verleent als het gaat om zieke huisdieren. Dit beroep op rechtsongelijkheid slaagt evenmin. Zoals de Raad al vaker heeft overwogen voorziet de WWB immers in een gedecentraliseerde uitvoering (zie bijvoorbeeld CRVB:2013:BY8923). De mogelijkheid van een verschil in de praktijk bij de toepassing van de wet- en regelgeving op het terrein van de bijzondere bijstand is daarmee gegeven.

Ook de aangevallen uitspraak 2 wordt bevestigd.

Redactionele noot
Een mooie uitspraak, ik kan niet anders zeggen. Ik vraag me overigens serieus af of het überhaupt mogelijk kan om zijn recht te hebben op bijzondere bijstand voor de kosten van het onderhoud van huisdieren en/of voor de medische kosten die daar aan verbonden (kunnen) zijn. In deze uitspraak is te lezen aan welke voorwaarden voldaan zou moeten zijn.

Ik maak uit de uitspraak in ieder geval op dat reguliere kosten van onderhoud van huisdieren in principe als algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan moeten worden aangemerkt die bestreden moeten worden uit het eigen inkomen. Het hebben van huisdieren is een vrije keuze die nu eenmaal meebrengt dat er kosten om de hoek komen kijken. Het feit dat iemand een uitkering heeft is in die zin niet ‘bijzonder’ en maakt dat niet anders (vergelijk CRVB:2010:BL8817).

Het is aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat er meerkosten zijn die zo hoog oplopen dat deze de reguliere kosten, die zijn verbonden aan het hebben van en de zorg voor een huisdier(en), overstijgen. Pas dan kunnen het uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten zijn. Een zware bewijslast dus.

Een kijkje in de jurisprudentie over te vergelijken kosten.

  • In CRVB:2015:2626 slaagt belanghebbende, zijn psychische problematiek in aanmerking genomen, er niet in aannemelijk te maken dat hij geen minder kostbare woonruimte kon huren. De aanvraag om woonkostentoeslag is terecht afgewezen.
  • In CRVB:2013:BZ4769 maakt belanghebbende (verder) niet aannemelijk dat zij in haar dagelijks functioneren wordt beperkt als zij het graf van moeder bezoekt zonder dat daar een grafsteen is geplaatst. De aanvraag om kosten van een niet wettelijk verplicht te plaatsen grafsteen is terecht afgewezen.
  • In CRVB:2013:1815 maakt belanghebbende niet aannemelijk dat voor haar geen andere mogelijkheden bestaan om een sociaal netwerk en een dagbesteding te verkrijgen tegen normaal te achten kosten. De kosten van het opbouwen en onderhouden van een sociaal netwerk en het hebben van een dagbesteding in aanwezigheid van anderen, behoren tot de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan. De aanvraag om consumptiekosten is (opnieuw) terecht afgewezen.
  • In CRVB:2010:BN0639 staat vast dat er geen causaal verband bestaat tussen de gezondheidsklachten en de toestand van de tuin. Ook blijkt niet dat de staat van de tuin een gevaar vormt voor de gezondheidstoestand van belanghebbende. Ook blijkt niet dat belanghebbende plotseling werd geconfronteerd met (hoge) kosten van tuinonderhoud. De aanvraag is terecht afgewezen.
  • In CRVB:2012:BV1249 blijkt er wel iets ‘bijzonder’ genoeg te zijn. De Raad oordeelt dat de reiskosten voor een bezoek aan een gedetineerd kind extra kosten zijn die kunnen worden aangemerkt als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Het college hanteert beleid met een bezoekfrequentie van maximaal één keer per maand per gezinslid. In casu voert belanghebbende aan dat het noodzakelijk is dat zij haar zoon tenminste wekelijks bezoekt. Zij wijst erop dat hij bij zijn aanvang van de hechtenis nog maar net 18 jaar en schoolgaand was. Door de onverwachte hechtenis en de lange duur ervan kampt haar zoon met psychische problemen en kan alleen op haar terugvallen. De Raad oordeelt dat het college in deze bijzondere situatie ten onrechte heeft vastgehouden aan een bezoekfrequentie van één keer per maand ten einde recht te doen aan de relatie tussen de moeder en de zoon. De Raad voorziet zelf in de zaak.

Tot slot nog iets over de (meer)kosten van een hulphond. Voor signaalhonden en ADL-honden geldt dat een tegemoetkoming kan worden verleend in de redelijk te achten gebruikskosten (respectievelijk art. 2.10 lid 4 en art. 2.12 lid 4 Regeling zorgverzekering). Wat redelijk te achten is vermeldt de regeling niet. Ik neem aan dat hier de vaste jurisprudentie geldt dat in zo’n geval art. 15 PW aan bijstandsverlening in de weg staat.

©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies


  1. zie bijvoorbeeld CRVB:2013:1957 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*

vier − een =