CRVB:2016:2715: aanvraag indienen voor dat de kosten opkomen
Verschenen in USZ 2016/314 (Sdu uitspraken sociale zekerheid)
Inhoudsindicatie
De Raad oordeelt dat de kosten van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand opkomen op de dag dat de rechtsbijstandsverlener het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand tot verlening van de aangevraagde toevoeging heeft ontvangen.
Noot I.M. Lunenburg
1. Personen die in aanmerking willen komen voor bijzondere bijstand moeten als eerste hun aanvraag op tijd indienen. Uit art. 43 lid 1 PW volgt namelijk dat in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verleend voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag is gedaan, tenzij bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen (bijv. CRvB 15 mei 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA6875, <<USZ>> 2007/235). Daarbij merk ik op dat ‘op tijd ingediend’ niet betekent dat er recht bestaat, maar dat het college pas dan over kan (mag) gaan tot de beoordeling van het recht.
2. In de hier opgenomen uitspraak oordeelt de CRvB over de vraag of het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage rechtsbijstand terecht heeft afgewezen op de grond dat de kosten van rechtsbijstand al voor de aanvraag zijn opgekomen. De vraag is wat nu precies het moment is dat de kosten opkomen.
3. Aan het indienen van de aanvraag gaat het voornemen om kosten te maken aan vooraf, dat is logisch. Je zou kunnen zeggen dat het is verstandig om de aanvraag op dat moment in te dienen om te voorkomen dat de aanvraag niet op tijd is ingediend en om die reden wordt afgewezen. Getuige de talrijke jurisprudentie hierover, blijkt dat niet de praktijk te zijn.
4. Er kunnen verschillende situaties aan de orde zijn, te beginnen met de vraag of er kosten zijn gemaakt (opgekomen). De kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd komen volgens mij op, op het moment dat de ‘koop wordt gesloten’. Neem bijvoorbeeld de kosten van een bankstel of wasmachine. In de praktijk is dat de betaling aan de kassa of de levering op basis van een factuur. Bij de bestelling van goederen is in het algemeen sprake van een voornemen bepaalde kosten te maken. Kunnen bestelde goederen binnen 14 dagen na levering geretourneerd worden, dan komt ‘de koop’ pas tot stand nadat deze termijn is verstreken. Wordt de aanvraag ingediend na de levering van de goederen maar binnen de 14 dagen dat deze retour gestuurd mogen worden, dan kan niet worden gesteld dat de kosten al waren gemaakt voor de datum van de aanvraag (CRvB 31 augustus 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN6352). Dit betekent dat het college de aanvraag inhoudelijk zal moeten beoordelen. Het kan ook zijn dat belanghebbende de kosten al heeft voldaan. Er bestaat dan geen recht op bijzondere bijstand omdat in de kosten is voorzien (bijv. CRvB 7 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1066, CRvB 4 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX6670, CRvB 11 december 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BC0717). Een andere situatie is die waarin nog niet is voorzien in de kosten en de factuur voor de kosten waar bijzondere bijstand voor wordt aangevraagd dateert van vóór de aanvraagdatum. Ook dan is er in beginsel geen recht op bijzondere bijstand omdat de kosten voor de aanvraag zijn opgekomen (bijv. CRvB 11 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:164, CRvB 23 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO7262). Een strikte benadering van deze situatie is dat bijzondere bijstand wordt aangevraagd voor een schuld (zie verder hierna). In dat kader kan belanghebbende ook betogen dat de kosten weliswaar zijn betaald, maar dat daarvoor geld is geleend van een derde (bijv. CRvB 23 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3143). Er zal dan sprake moeten zijn van een (reële) schuld, hetgeen belanghebbende moet aantonen (bijv. CRvB 21 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4669). Hoewel er een verplichting tot (terug)betaling bestaat (of kan bestaan), zal dat belanghebbende doorgaans niet baten. Immers volgt uit art. 13 lid 1 onder g PW dat er geen bijstand voor schulden wordt verleend, behoudens de uitzonderingen genoemd in art. 49 PW.
5. Bij geschillen over de vraag wanneer de kosten zijn opgekomen (is de aanvraag om bijzondere bijstand wel of niet op tijd ingediend) blijkt uit de uitspraken dat de CRvB heel formeel te werk gaat, zo ook in de hier opgenomen uitspraak. De CRvB markeert de uiterste datum waarop de aanvraag om bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage rechtsbijstand moet zijn ingediend (zie ook CRvB 12 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2714). Dat is de datum waarop de rechtsbijstandsverlener het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand (RvR) tot verlening van de aangevraagde toevoeging heeft ontvangen, waarmee feitelijk rechtsbijstand verleend kan (mag) worden. Op deze dag wordt (ook) de rechtzoekende geacht op de hoogte te zijn van de toevoeging omdat die mede namens hem is aangevraagd. Het markeren van deze datum is van belang omdat een toevoeging voor reeds aangevangen of verleende rechtsbijstand namelijk ook kan worden geweigerd (art. 28 Wet op de rechtsbijstand, Wrb). De CRvB merkt daarbij wel op dat het in rede ligt om de aanvraag om bijzondere bijstand op een eerder moment in te dienen. Dat kan bijvoorbeeld op de dag dat de aanvraag om een toevoeging bij de RvR wordt ingediend. Het college is echter niet bevoegd om deze voorwaarde neer te leggen in beleid (of anderszins te hanteren). Mede gelet op art. 28 Wrb oordeelt de CRvB dat een dergelijke bepaling de grenzen van een redelijke wetsuitleg te buiten gaat.
6. De formele benadering van de CRvB is juridisch gezien glashelder, maar niet altijd even praktisch. Zo kunnen aanvragen worden ingediend waarvan binnen de beslistermijn nog niet bekend wordt hoe hoog de kosten zullen zijn, terwijl dat weer geen beletsel vormt voor het indienen van de aanvraag (CRvB 1 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9177). Kosten van geringe aard worden vaak ‘voorgeschoten’ (in de ogen van belanghebbenden) waarna de aanvraag pas wordt ingediend. Strikt genomen is in die gevallen in de kosten voorzien. Vooral om praktische redenen hanteren veel gemeenten beleid op grond waarvan met terugwerkende kracht bijzondere bijstand kan worden verleend, bijvoorbeeld binnen twee maanden nadat de kosten zijn opgekomen (gemaakt). Dergelijk beleid wordt als buitenwettelijk begunstigend beleid gekwalificeerd. De aanwezigheid en de toepassing daarvan wordt als gegeven aanvaard, met dien verstande dat wordt getoetst of het college het beleid op consistente wijze toepast (bijv. CRvB 31 december 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BC2066).