CRVB:2023:985
Verschenen in USZ 2023/219 (Sdu Uitspraken Sociale Zekerheid)
Inhoudsindicatie
Voorliggende voorziening. Zeer dringende redenen. Wijziging uitleg begrip ‘acute noodsituatie’. De Raad wijzigt met deze uitspraak zijn rechtspraak over de uitleg van het begrip “acute noodsituatie” bij de bepaling van “zeer dringende redenen”. Voorheen werd een acute noodsituatie aangenomen als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. De Raad komt nu tot een ruimere uitleg van dit begrip. Dit heeft tot gevolg dat de situatie van appellant ook beschouwd moet worden als een acute noodsituatie. De uitkomst van de zaak is dat het college appellant de gevraagde bijzondere bijstand moet betalen.
Noot I.M. Lunenburg
1. In de hier opgenomen uitspraak wijzigt de CRvB zijn rechtspraak over de toepassing van art. 16 PW, meer specifiek: over de toepassing van het begrip ‘zeer dringende redenen’. Die doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin iemand verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen dan door het verlenen van bijstand. In deze noot zal ik ingaan op de verruiming van de uitleg van het begrip ‘acute noodsituatie’ en op de vraag of de lat nog steeds (te) hoog ligt om in aanmerking te komen voor bijstand.
2. Wat zijn de algemene uitgangspunten? Art. 16 PW is alleen van toepassing op personen die op grond van paragraaf 2.2 PW zijn uitgesloten van het recht op bijstand (zie bijvoorbeeld CRvB 8 maart 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT1643 en CRvB 21 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9242). Bijstandsverlening onder toepassing van art. 16 PW betreft aldus een uitzondering op een hoofdregel (de uitsluitingsgrond). Degene die een beroep doet op de uitzondering moet aannemelijk maken dat aan de voorwaarden voor bijstandverlening op grond van art. 16 PW is voldaan (zie bijvoorbeeld CRvB 23 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4375 en CRvB 18 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:444).
3. Wat speelt er in deze zaak? Appellant is bekend met een plotseling opgekomen spierziekte als gevolg waarvan hij volledig verlamd was aan armen, benen en romp. Herstel van deze spierziekte duurt meestal maanden en soms zelfs jaren en bijna altijd blijven er restverschijnselen, zoals vermoeidheid, pijn of moeite met lopen. Appellant was onder behandeling van revalidatieartsen en na verblijf in twee revalidatiecentra (gedurende twee jaar) was nog geen sprake van volledig herstel. Daarom hebben de fysiotherapeut en revalidatiearts hem verwezen naar de eerstelijns fysiotherapie om de behandeling daar voort te zetten. Op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en het Besluit zorgverzekering komt eerstelijns fysiotherapie pas vanaf de 21ste behandeling in aanmerking voor vergoeding. Daarom vraagt appellant bijzondere bijstand aan voor de kosten van de eerste twintig behandelingen. In bezwaar en beroep vangt appellant bot. Want volgens vaste rechtspraak staat art. 15 PW in de weg aan bijstandsverlening. Voor de kosten van fysiotherapie dient de Zvw als een aan de PW voorliggende, toereikende en passende voorziening te worden beschouwd (zie bijvoorbeeld CRvB 8 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2109). Ook een beroep op de zeer dringende redenen van art. 16 PW slaagt niet. Want de rechtbank leidt uit de ‘oude’ vaste rechtspraak af uit af dat een acute noodsituatie een situatie is van levensbedreigende aard of een situatie die blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben (zie bijvoorbeeld CRvB 8 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:37, <<USZ>> 2019/39). Is hier sprake van een acute noodsituatie? Uit de overgelegde medische informatie blijkt volgens de rechtbank weliswaar dat appellant is aangewezen op fysiotherapie, maar niet dat in zijn geval sprake is van een acute noodsituatie. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en stelt hoger beroep in.
4. Appellant voert in hoger beroep aan dat hij voldoet aan alle voorwaarden voor toekenning van bijzondere bijstand voor de kosten van fysiotherapie en dat zowel het college als de rechtbank ten onrechte geen rekening hebben gehouden met de zeer bijzondere financiële en medische omstandigheden van hem. Door de restverschijnselen na de diagnose van de spierziekte is hij chronisch ziek en is fysiotherapie voor hem absoluut noodzakelijk om zijn spierkracht en mobiliteit terug te krijgen. Zonder fysiotherapie wordt zijn herstel belemmerd. Appellant is niet voldoende draagkrachtig om de eerste twintig behandelingen van de fysiotherapie zelf te betalen. Hij zit sinds 1 februari 2017 in een minnelijke schuldregeling, waardoor hij geen aanvullende zorgverzekering kan afsluiten.
5. In de aangevoerde gronden ziet de CRvB aanleiding om de vaste rechtspraak over de acute noodsituatie en de vraag of die wel in overeenstemming is met wat de wetgever heeft bedoeld, nog eens onder de loep te nemen. Deze vaste rechtspraak is gebaseerd op de wetsgeschiedenis van de voorganger van art. 16 lid 1 PW in de Algemene Bijstandswet (ABW). Volgens de CRvB kan uit de wetgeschiedenis worden afgeleid, anders dan waar de voorheen geldende rechtspraak van uitging, dat de acute noodsituatie niet beperkt is tot alleen de situaties die levensbedreigend zijn of die kunnen leiden tot blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit. De CRvB komt, eenvoudig gezegd, tot de slotsom dat de hiervoor beschreven voorbeelden zich in de rechtspraak tot criteria hebben ‘ontwikkeld’, terwijl de wetgever dat (kennelijk) niet zo beperkt heeft bedoeld. De CRvB blijft wel vasthouden aan de uitleg dat de wetgever bij het begrip ‘zeer dringende redenen’ heeft gedacht aan een extreme situatie en nadrukkelijk niet heeft beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden. Dat heeft de CRvB eerder in een andere uitspraak overwogen (CRvB 12 mei 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1083). Bij de beoordeling of een acute noodsituatie zich voordoet zal volgens de CRvB voortaan (ook) moeten worden meegewogen of het niet-verlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid. Het moet daarbij gaan om een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is.
6. In de hier opgenomen uitspraak was dat zonneklaar; weigeren van de bijstand voor de kosten van fysiotherapie is evident onaanvaardbaar omdat geen fysiotherapie bij appellant leidt tot gezondheidsschade. Dat blijkt uit de door hem overgelegde medische informatie. Dus ook al is geen sprake van een situatie die levensbedreigend is of tot blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit kan leiden, is in dit geval toch sprake van een acute noodsituatie.
7. Ondanks deze verruiming denk ik dat de lat nog steeds erg hoog ligt om met succes een beroep te kunnen doen op de uitzondering. En verder neem ik aan dat daarvoor een deskundigenadvies nodig is waaruit afgeleid kan worden dat het onaanvaardbaar is om geen bijstand te verlenen. Recent oordeelde de CRvB dat geen zeer dringende redenen aanwezig is om bijzondere bijstand te verlenen voor medicijnen, omdat uit het deskundigenadvies niet kan worden afgeleid dat het niet verlenen van bijstand tot ernstige gevolgen voor de gezondheid van de betrokkene leidt (CRvB 4 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1189).
8. Mijn verwachting is dat de verruiming van het begrip ‘acute noodsituatie’ vooral betekenis zal hebben bij de toepassing van art. 15 PW (uitsluitingsgrond voor (para)medische kosten) maar niet bij de toepassing van art. 11 PW (territorialiteitsbeginsel, zie bijvoorbeeld CRvB 4 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1192).
Pingback: Annotatie USZ: meer ruimte om bijzondere omstandigheden aan te nemen – Ingeborg Lunenburg Opleiding + Advies